Nero
15 december 37-9 juni 68 – keizer vanaf 13 oktober 54
Nero is de geschiedenis ingegaan als een van de slechtste keizers. Sommigen vinden zelfs dat hij nog verdorvener was dan Caligula. Zijn ambtsperiode was doortrokken van moord en doodslag. Iedereen, hoog of laag, familie of vreemd, was bang voor zijn bloeddorstige geest.
Aanvankelijk had het er niet naar uitgezien dat het zo zou lopen. Hij verwierf onmiddellijk bij zijn aantreden steun van de pretoriaanse garde en hij kreeg ook de senaat aan zijn zijde met een rede waarin hij een herstel van de oorspronkelijke staatsregeling van Augustus in het vooruitzicht stelde. In de filosoof Seneca en de militair Burrus had hij uitstekende adviseurs. Zij hielden hem de eerste vijf jaren in het gareel. Maar na de dood van Burrus in 62 verdween Seneca naar de achtergrond en openbaarde zich Nero’s ware aard.
De opvallendste gebeurtenis tijdens Nero’s regering was de brand van Rome. In juli 64 legde een enorme vuurzee grote delen van Rome in de as. Of Nero, die bij het uitbreken van de brand in Antium was, op enigerlei wijze betrokken was bij deze ramp, is nog altijd onderwerp van discussie. Boze tongen fluisterden dat hij er de hand in had gehad, om de stad fraaier te kunnen opbouwen en ruimte te scheppen voor zijn droom, de bouw van de domus aurea, een koninklijk paleis van ongekende schoonheid. Zelf legde hij de schuld bij de christenen, op dat moment nog een kleine minderheid in Rome.
Het mag geen verbazing wekken dat Nero in de laatste jaren van zijn regering heeft blootgestaan aan samenzweringen. In 65 mislukte een coup onder leiding van Piso nog. De coupplegers, onder wie de dichter Lucanus, werden ter dood gebracht of gedwongen zich het leven te benemen. Drie jaar later was er wel succes. Nero was net teruggekeerd van een rondreis door Griekenland, waar, zo zei hij zelf, zijn artistieke kwaliteiten op hun juiste waarde werden geschat, toen hem in maart 68 het bericht bereikte dat Julius Vindex, gouverneur van Gallia Lugdunensis, in opstand was gekomen. Deze kreeg steun van Galba, de gouverneur van Hispania Tarraconensis. Veel baat had Vindex er niet bij, want in mei werd hij verslagen door de legioenen van het Rijnleger. De soldaten wilden hun commandant Verginius Rufus tot keizer uitroepen, maar hij weigerde het aanbod. Als Nero gedacht heeft dat daarmee het gevaar geweken was, is hij bedrogen uitgekomen. Galba’s handlangers in Rome wisten menig senator aan hun zijde te krijgen. De benoeming van Galba tot keizer zou niet lang meer op zich laten wachten. Het overlopen van Nymphidius Sabinus, de commandant van de keizerlijke garde, was de genadeklap voor Nero.
Een van de weinigen die hem nog trouw bleven was Phaon, een vrijgelatene. Hij bood Nero zijn buitenhuis aan tussen de Via Salaria en de Via Nomentana, ongeveer zes kilometer van het paleis. De keizer maakte dankbaar gebruik van het aanbod. In het gezelschap van Epaphroditus, een vrijgelatene die veel voor hem betekend had, en Sporus, zijn geliefde, reed hij er te paard heen. Het werd een smadelijke aftocht. Slechts gehuld in eenvoudige kleren en met bedekt hoofd om niet herkend te worden deed hij niet meer denken aan de protserige keizer. Een omineus voorteken herinnerde hem er ten overvloede aan dat zijn einde nabij was. Onderweg was er een kleine aardbeving. Het scheen hem toe dat de aarde openbarstte en dat de geesten van alle door hem vermoorde personen oprezen om wraak te nemen.
Toen hij een kamp van de keizerlijke garde passeerde en het geschreeuw van de soldaten hoorde, die hem vervloekten en Galba als hun keizer verheerlijkten, zonk hem de moed in de schoenen. Even verderop werd hij toch nog herkend door een voorbijganger, die hem als keizer groette. Zonder zich illusies te maken reed hij verder. Bij een zijweggetje liet het gezelschap de paarden achter en baande het zich een weg door kreupelhout, braamstruiken en riet naar het landhuis van Phaon. Bij de muur van het huis gekomen verzocht Phaon Nero zich enige tijd in een zandafgraving te verbergen, totdat hij ongezien de villa kon worden binnengebracht. Nero weigerde levend onder de aarde af te dalen en wachtte bij een waterpoel. Tenslotte werd hij het huis binnengeloodst. Hij rustte wat uit op een matras en dronk een beker lauw water. Het grove bruine brood dat hem werd aangeboden sloeg hij af.
Weldra drong het besef tot Nero door dat hij niet aan zijn achtervolgers zou ontkomen. Hij vroeg zijn metgezellen hem te doden, maar zij weigerden. Nero slaakte een diepe zucht en zei:
‘Nu heb ik geen enkele vriend meer over, maar ook geen vijand meer.’
‘Welk een kunstenaar sterft er in mij.’
Waarschijnlijk was de steek niet dodelijk en heeft Epaphroditus hem uiteindelijk uit zijn lijden verlost. Hij was nauwelijks dertig jaar oud en was veertien jaar keizer geweest.
Hij werd begraven in het familiegraf van de Domitii, op de heuvel Pincius, zichtbaar vanaf het Marsveld. Een sarcofaag van porfier en een marmeren altaar binnen een stenen balustrade hielden de herinnering aan hem levend. Want al was hij gehaat bij de senaat, het gewone volk, dat hij had bedacht met imposante schouwspelen, had van hem gehouden. Nog jaren later was zijn graftombe in de lente en zomer getooid met bloemen.
Suetonius, Nero 45-50; Cassius Dio 63,27-29
Boek: Keizers sterven niet in bed