Volgens Herman Tjeenk Willink legde het landsbestuur na de ontzuiling die vanaf de jaren zestig plaatsvond, het accent te sterk op het ambtelijk apparaat. Zelf trad het steeds meer terug. Het kloppend maken van het huishoudboekje kreeg naar de mening van de Tjeenk Willink een te grote nadruk.
Volkskrantjournalist Rob Vreeken maakt de rekening op van wat zo’n twintig jaar terug de grote vrees was: dat Erdogan invoering van de sharia zou nastreven. De man die nu al zo’n twintig jaar regeert heeft dat misschien gewild, maar nooit in daden omgezet. Reden is dat de bevolking in grote meerderheid zo’n koers afwijst. Sterker nog, het rad van de
In een van zijn boeken geeft letterkundige, vertaler, schrijver en Ruslandkundige Karel van het Reve een denkbeeldig gesprek weer tussen twee Russische literatuurminnaars uit de jaren 1920. De een zegt: ‘het communisme kan nog wel 300 jaar duren. De Mongolen regeerden 300 jaar, de Romanovs bleven 300 jaar, dus de communisten blijven ook 300 jaar.’ De ander zegt verontwaardigd: ‘waarom
Kort na de Tweede Wereldoorlog was de Communistische Partij van Nederland (CPN) een belangrijke politieke partij. Bij de verkiezingen van 1946 haalde ze zelfs ruim 10 procent van de stemmen. Die populariteit hield ze niet lang vol, maar ook in de jaren vijftig, zestig en zeventig telde de CPN nog tienduizenden aanhangers.
Nederland was er volgens hoogleraar staatsrecht Wim Voermans tamelijk vroeg bij, want de vaderlandse grondwet dateert uit 1814. En eigenlijk waren we nog eerder. Al in 1798 kwam namelijk de ‘Staatsregeling voor het Bataafsche Volk’ tot stand.
Voor elke misdaad van Stalin-regime weet Charles Ducal verdedigingslijnen te organiseren: het was wel erg, erkent hij, maar niet zo erg als historici als Hannah Arendt cs in haar boek over totalitarisme beweerde.
De relatie tussen VVD-oprichters Dirk Stikker en Pieter Oud was niet al te best. Ze werd gekenmerkt door voortdurend geruzie. Scheldpartijen over en weer bleven daarbij niet uit.
Het eind van de Tweede Wereldoorlog leek ook het einde in te luiden van het fascisme en zijn racistische broertje; het nationaalsocialisme. In de academische wereld werd sindsdien hard gewerkt aan een sluitende definitie van wat fascisme nu ‘eigenlijk’ was.
Europa’s twintigste eeuw was er een van rampspoed in de eerste helft en wederopbouw en herstel in de tweede. In Persoonlijkheid en macht onderzoekt Ian Kershaw in hoeverre Europa’s turbulente recente geschiedenis werd bepaald door de daden van politieke leiders.
De jaren zeventig waren een tijd van idealisme en activism. Maar het was ook een decennium waarin de kater van de jaren zestig voelbaar werd. Ongeveer halverwege de seventies, misschien zelfs al eerder, begon de sfeer van optimisme en hooggestemde verwachtingen om te slaan en maakte het linkse gedachtegoed steeds meer plaats voor rechtse ‘realiteitszin’.