De term plebs of plebejer is ontleend aan het Latijn. In het Romeinse Rijk duidde ‘plebs’ het gewone volk aan, terwijl een ‘plebejer’ als individu uit deze groep een gewone, doorsnee burger was. De term ‘plebs’ is in het Nederlands beland en betekent in Bargoens zoiets als klootjesvolk, de meute, het gepeupel, minderwaardig volk of de grijze massa. De term heeft een nogal negatieve klank gekregen en wordt vaak gebruikt voor asociale mensen, voor het uitschot van de maatschappij.
Plebejers, proletariërs en patriciërs in de Romeinse Tijd
In de Romeinse Tijd gold een plebejer als iemand die tussen proletariërs (de armen, bezitslozen; letterlijk: proleten, die niets anders bezitten dan hun kinderen) en de patriciërs (de gegoede stand, de Romeinse adel) in zat. Plebejers waren meestal boeren of vaklieden met een eigen stuk grond, die burgerrechten genoten en onder bescherming van het Romeinse recht stonden. Proletariërs daarentegen hadden geen burgerrechten of eigen grond, terwijl patriciërs meestal grond in overvloed hadden…
Plebs in het Nederlands: onwetend volk, voetbaltuig
De begrippen plebs en plebejer zijn al sinds minstens 1824 in de Nederlandse taal bekend als benaming voor minderwaardig volk, gespuis, de lagere klassen of het gepeupel. Maar vermoedelijk heeft het begrip al veel eerder, minstens sinds de zeventiende eeuw, een negatieve klank gekregen in onze taal. Zo is van Baruch Spinoza (1632-1677) – de toonaangevende filosoof uit de tijd van de vroege Verlichting – bekend dat hij meermalen in neerbuigende termen over het plebs, het gewone volk sprak.
En Hugo de Groot (1583-1645) betitelde zijn collega-rechtsgeleerden als ‘een horde praatjesmakers’ (plebs rabularum), waarbij hij ‘plebs’ in negatieve zin gebruikte.
Recenter gebruik van ‘plebs’ in de literatuur
Diverse schrijvers en dichters refereerden in hun geschriften aan plebs en plebejers. Een kleine bloemlezing uit negentiende- en twintigste-eeuwse literatuur. Louis Couperus (1863-1928) in Majesteit (1893), schreef:
O, dat plebs, dat niet wist, dat niet voelde, dat tegen hem opdrong, als schuim warrelde aan hun troon, dat zijn moeder beangstte, hoe trots ze ook er over heen zag, keizerlijk kalm, in de verte.
Willem Kloos (1859-1928) schreef in 1894 in een gedicht in de bundel Verzen (CLVII):
O goede keerl, die u laat staêg bedeuken
Door ’t plebs, dat ’s in uw ingewanden woelend
Met gier’ge handen, wijl zij gansch niets voelend
Van uw goed zelf, toch steeds maar willen beuken
Fraai is ook het gedicht ‘Voetbal-Hymne’ (uit: Ruize-Rijmen, 1922) over het voetbaltuig, plebs, dat zich volgens schrijver Gijsbert Trinité (alias Charivarius, 1870-1946) misdroeg tijdens voetbalwedstrijden. Hij dichtte over deze plebejers het volgende fraaie rijmpje:
O Spel, dat hoofd en hart der knapen vult,
Die dagelijks ’t gedaas der krant verslinden,
In hartstocht, die geen smaak voor ’t hoog’re duldt,
Dat menschen beesten maakt, en zienden blinden –Hoort, hoe het plebs uit rauwe kelen brult,
Terwijl het aan ’t afzichtlijk schouwspel smult,
Als daar een horde woestaards en ontzinden
In ’t schunnig schop-werk vuile vreugde vinden…Ziet, hoe des lichaams schoonste lijn zich kronkelt,
De pees zich opbolt als een boos gezwel,
Wijl ’t oog van een onheil’gen vuurgloed fonkelt…Ja, duizendwerf vervloekt zij ’t voetbalspel,
Waarbij bedrogen wordt, gewed, gekonkeld…
Voort! vuige voetbalbende – vaar ter hel!
Bronnen ▼
Boeken
-Toon van Eijk, Spinoza in het licht van bewustzijnsontwikkeling (2017) p.102.
-Henk Nellen, Hugo de Groot: een leven in strijd om de vrede 1583-1645 (Amsterdam: Balans, 2007) zie bij noot 112.
Links
-http://etymologiebank.nl/trefwoord/plebs
-http://www.dbnl.org/tekst/char003ruiz02_01/char003ruiz02_01_0182.php
-http://www.dbnl.org/tekst/_nee003200501_01/_nee003200501_01_0104.php
-https://nl.wikipedia.org/wiki/Plebejer