Het moet een akelig bloedbad zijn geweest in de herberg. Een jonkheer lag dood op de grond met afgebroken ribben die zijn maag en hart hadden doorboord. Het gebeurde op 9 april 1678 in Herberg De Pauw te Doesburg. Hoe het exact in zijn werk is gegaan zal nooit bekend worden, maar er was duidelijk iets grondig misgegaan tussen twee hoge notabelen in de Gelderse plaats.
Achtergrond
Doesburg, gelegen aan de Oude IJssel en de Gelderse IJssel, kreeg in 1237 stadsrechten. In 1572, tijdens de Tachtigjarige Oorlog, werd het stadje bezet en geplunderd door de Geuzen. Precies een eeuw later waren het de Fransen die Doesburg belegerden en veroverden. De bezetting duurde tot 1674 waarna vestingwerken werden gebouwd om de plaats, die een wat slaperig karakter kreeg, te beschermen. Het was de tijd dat misdaden in beginsel zwaar werden bestraft. Een simpele veedief kon rekenen op de doodstraf door ophanging.
Toekijken bij ophanging
Zo oordeelde in ongeveer dezelfde periode de Doesburgse rechter over een diefstal ‘van bijenvolken en schapen’. Ene Christiaen de Snijder en twee andere verdachten werden veroordeeld tot ophanging. Christiaens vrouw Helene Rosijn bleef dat lot bespaard, maar moest voor straf de executie van haar echtgenoot aanzien. Daarnaast werd ze gegeseld, gebrandmerkt en voor tien jaar in een tuchthuis geplaatst. Hun twee kinderen, Derk en Wieske, kwamen er milder van af. Beiden moesten bij de executie van pappa toekijken en kregen zes jaar tuchthuis. Derk werd daarnaast gegeseld, zijn zus bleef dat bespaard. Het ging hier om gewone mensen. De heftige geweldsuitbarsting tussen twee edelen in De Pauw, hierna beschreven, liep juridisch anders af.
Het slachtoffer
Frans Bowyer, die blijkens de annalen de titel ‘joncker’ had, was een belangrijk man in Doesburg. Hij was ritmeester ofwel kapitein bij de cavalerie en werd in 1670 genoemd als schepen (wethouder) en burgemeester. Bij zijn overlijden was hij 64 jaar. Zijn familie was rijk en eigenaar van bijvoorbeeld plaats delict Herberg de Pauw, een gebouw dat later andere bestemmingen kreeg en in de negentiende eeuw geheel werd verbouwd. Bowyers grootvader Ralph Bowyer was van Britse adel en zelfs, zeven generaties terug, afstammeling van koning Edward III. Ralph kwam als ritmeester met zijn regiment in 1595 naar Nederland. Daar bleef hij ‘plakken’ aan een Nederlandse vrouw, de ongetwijfeld lieftallige Geertrui Cornelisse Baerken, waarna de familielijn in de Lage Landen werd voortgezet.
De dader
Herman Schaep was, net als Frans Bowyer, ritmeester. Zijn geboortedatum is niet bekend, maar hij was nog vrij jong toen de slachtpartij plaatsvond. Van 1671 tot 1674 wordt hij in de annalen genoemd als burgemeester van Doesburg. Kennelijk was het burgemeesterschap een familieaangelegenheid, want ook zijn vader bekleedde dat ambt, evenals later zijn zoon. Schaep was tijdens het voorval schepen.
Hij moet een rouwdouwer zijn geweest. In 1669 roste Schaep, die het niet eens was met een bepaalde gang van zaken, de stadssecretaris van Ommen af, midden op de markt aldaar. Net als negen jaar later was het slachtoffer een duidelijk oudere man dan hijzelf.
‘Manslag’
In diverse genealogische geschriften wordt gesproken van ‘moord’ op Frans Bowyer, maar de gerechtelijke stukken uit die tijd spreken van ‘manslag’. Dat woord leeft voort in het Amerikaanse ‘manslaughter’ en betekent zoiets als doodslag. Dus het was geen voorbedachte rade, eerder zal er sprake zijn geweest van een uit de hand gelopen vechtpartij of een uiterst impulsieve, eenzijdige actie.
‘Seer petulant ende baldaedig’
De zaak komt na drie dagen in de ‘Raedt’. In het processtuk wordt gesproken van een ‘seer petulante ende baldaedige actien’, waarbij petulant een verouderd woord is voor onstuimig. Het wapen was een ‘seer boos ende moortdaedigh instrument’, dat toebehoorde aan Schaeps zwager, rentmeester Anselmus Gijsen. Door het wapen werd Bowyer ‘geperpetreert’. In een ander stuk werd nog iets duidelijker gesteld dat Bowyer door het ‘moortdaedigh instrument van ’t leven ter doot is worden gebracht, dermaten dat hetselve instrument door des overledenens ribben en hert tot in de mage sij gepenetreert, ende hij op staende voet dootgebesen’. Hij was dus (vrijwel) meteen dood nadat hart en maag werden doorboord door afgebroken ribben. Om wat voor, van familie geleend, wapen het ging, is overigens niet duidelijk.
Huiszoeking en uitsluiting
In de ‘Raedt’, drie dagen na de aanslag, vroeg de weduwe van Bowyer twee dingen: om een huiszoeking bij Schaep te gelasten, en om de burgemeester van dat moment, Adam Huijgen, uit te sluiten van de procedure. Huijgen was namelijk de oom van Schaep. Zelfs een bloedoom, zoals men dat in die tijd noemde.
Promotie tot burgemeester
Hoe het precies afliep is niet duidelijk, daartoe ontbreken de bronnen. Schaep lijkt niet veroordeeld te zijn, sterker nog, hij promoveerde in het jaar van de moord tot burgemeester van Doesburg. Een jaar later ging er een verzoekschrift van Bowyers weduwe en kinderen naar de Heer van Gelderland om het stadsbestuur van Doesburg te gelasten de processtukken aan het Hof van Gelderland ter beoordeling te sturen. Ook daarna: stilte. Schaep bleef burgemeester tot 1695 en plakte er in 1704 nog een termijn aan vast tot 1709.
Ruzie over een paard
Geweld tussen edelen was in die tijd bepaald niet ongewoon en werd zelden bestraft. Bij een eerder incident, in 1673, was Herman Schaep eveneens betrokken. Ditmaal niet als dader, maar, zij het ongewild, als aanstichter. Tijdens een met drank overladen officiersmaaltijd kreeg hij ruzie met ene kolonel Ripperda over de verkoop van een paard. Na heftige en ongetwijfeld letterlijk bezopen woordenwisselingen te midden van de overige gasten kwamen ze een theatrale oplossing overeen.
Hij en Ripperda stelden een akte op met een opmerkelijke inhoud. Sterft de een, dan erft de nog levende een paard, en andersom. De akte werd met veel bombarie opgemaakt en ter ondertekening aan de andere gasten aangeboden. Maar opeens was het papier verdwenen. Ripperda werd woedend en vroeg luid wie daar schuldig aan was. Haast allen wasten hun handen in onschuld, behalve ene Philipp Ernst graaf van Sayn-Wittgenstein-Homburg.
Beledigende vraag
Als iemand met een hogere rang was hij door die vraag beledigd. “Zie jij mij soms voor schelm of dief aan?”, zo beet hij Ripperda enkele malen toe. Even later bedaarde hij een beetje en bood de kolonel zelfs een glas wijn aan. Maar de laatste was inmiddels zo opgefokt dat hij de graaf een bierglas in zijn gezicht smeet. Er ontstond een vechtpartij waarbij Ripperda een mes trok en de graaf neerstak. Diens laatste woorden waren ‘O Ripperda, o Ripperda’ en hij zeeg ter aarde.
Klassejustitie?
De overeenkomst met de doodslag op Frans Bowyer is duidelijk. Ook deze daad leek uiteindelijk niet te leiden tot een veroordeling. Het strafrecht gold blijkbaar alleen voor de gewone burger, voor de hoogste standen waren er duidelijk andere ‘wetten’.
We kennen het woord klassenjustitie, maar wat er hier en daar in de zeventiende eeuw gebeurde, daar is nog nauwelijks een woord voor bedacht.
Bronnen ▼
https://www.genealogieonline.nl/genealogie-de-graaff/I198.php
1679 Veroordeling voor manslag (doodslag zonder voorbedachte rade)
https://www.geldersarchief.nl/bronnen/archieven/?mistart=188&mivast=37&mizig=11&miadt=37&milang=nl&misort=last_mod%7Casc&miview=ldt&mizk_alle=Doesburg%20Gelre%20Zutphen
1679 en 1683 : Civiel procesdossier Schaep w ed. Frans Bow y er versus Herman Schaep Inv.nr.- 671 resp. 705
https://www.genealogiedomein.nl/200-index-rz-doesburg-stad-civiele-procesdossiers1545-1811/file
Frans Bowyer, meer informatie uit De Nederlandse Leeuw
https://www.knggw.nl/wp-content/leeuw/1916-12-180.pdf
Eigenaren de Pauw
https://www.hendrickdekeyser.nl/de-huizen/koepoortstraat-26