Dark
Light

De geschiedenis van de geuzen, een bonte groep rebellen

Een samenvatting van de revolte
25 minuten leestijd
Negentiende-eeuwse hulde aan de geuzen van Wattrelos.
Negentiende-eeuwse hulde aan de geuzen van Wattrelos.
Op Historiek wordt regelmatig geschreven over de geuzen. Maar wie waren deze zestiende-eeuwse opstandelingen die de Tachtigjarige Oorlog deden losbarsten? Vaak worden ze voorgesteld als bloeddorstige godsdienstfanaten of naïeve idealisten, maar eigenlijk vormden ze een zeer diverse groep. In mijn boek In opstand! vertel ik hun verhalen. In onderstaande geuzengeschiedenis geef ik een samenvatting van de revolte die de verdere geschiedenis van de Lage Landen zou bepalen.


De eerste geuzen:
het Eedverbond der Edelen

Nog voordat de opstandelingen hun geuzennaam aannamen en luidkeels ‘vive le geus’ brulden, was een aanzienlijke groep Nederlandse edelen een politieke revolte aan het voorbereiden. Deze lokale elite liet zich inspireren door een diepgewortelde historie van verzet tegen centralisatie vanuit Brussel en Madrid, zoals de middeleeuwse stedelijke opstanden en recenter de bekende strijd van de Liga van de hoge edellieden Oranje, Egmont en Horne tegen hun regeringsgenoten onder leiding van kardinaal Granvelle.

Maar al dat politieke gekibbel had amper concrete resultaten opgeleverd. Bovendien deden de verdere centralisatie en de vervolging van de protestanten onder koning Filips II de spanningen alleen maar oplopen. Daarom namen verschillende lagere edellieden het heft in eigen handen.

De eerste cruciale gesprekken vonden plaats in de zomer van 1565 in Spa (eerste hoofdstuk van In opstand! over de vier heren in een bad). Daar was er een ontmoeting tussen de protestantse edellieden Jan van Marnix, Nicolas de Hames, Lodewijk van Nassau (broer van Oranje) en de Doornikse burger Gilles le Clercq. Zij zochten daarna toenadering tot de flamboyante Hendrik van Brederode in diens vrijstad Vianen. Die beruchte edelman nam de leiding van de lage edellieden en overlegde op zijn beurt met het hooggeplaatste drietal Oranje, Egmont en Horne, die zich weinig enthousiast toonden om een nieuwe opstand te leiden.

In november 1565 voltrok zich in Brussel het huwelijk van Alexander Farnese, de enige zoon van de landvoogdes Margaretha van Parma. Gedurende die meerdaagse trouwerij kwamen enkele adellijke samenzweerders in het diepste geheim bijeen, onder meer in het stadspaleis van graaf Culemborg. Kort daarna sloten tientallen lage edellieden zoals de kinderen van Batenburg zich aan bij het Eedverbond der Edelen. Deze alliantie ijverde voor meer religieuze tolerantie. De edelen stelden het Compromis der Edelen op, waarmee ze zich engageerden om een aanklacht te formuleren aan de landvoogdes Margaretha van Parma, die de Spaanse koning Filips II vertegenwoordigde in Brussel. De basis voor dit smeekschrift werd geschreven door Jan Van Marnix en Gilles le Clercq. Net als dit radicale duo waren de meeste prominente leden van het Eedverbond calvinisten.

Het verbond der edelen, 1566 - Prent uit 1870 van Carel Christiaan Antony Last, naar een schilderij van schilderij van Edouard De Biefve
Het verbond der edelen, 1566 – Prent uit 1870 van Carel Christiaan Antony Last, naar een schilderij van schilderij van Edouard De Biefve (CC0 – Rijksmuseum)

Een aanzienlijke groep onder deze edelen had zoals de Marnixbroers de voorgaande jaren studie gelopen aan de calvinistische Academie in Genève. Ze zagen het als hun missie om het ‘ware christendom’ te verspreiden en te verdedigen in hun thuisland. Maar ook heel wat aanhangers van andere protestantse stromingen en zelfs overtuigde katholieken sloten zich aan bij het Verbond. Dit feit toont aan dat er meer gaande was dan een religieuze samenzwering. Het was een politieke beweging, die gericht was tegen centralisatie van zowel kerk als kroon. Bovendien maakten de edellieden zich zorgen om de gewone bevolking in de Lage Landen, die leed onder de ontberingen na de genadeloze winter van 1564-1565, gevolgd door prijsstijgingen en schaarste. Achteraf bleek dit slechts het begin van een lange economische crisis en de op handen zijnde klimaatcrisis die bekend werd als de Kleine IJstijd.

De aanbieding van het smeekschrift vond plaats begin april 1566. Vol verwachting en in hun beste outfit verschenen enkele honderden edellieden in Brussel. Onder de bezielende leiding van Lodewijk van Nassau, Hendrik van Brederode en de broers Jan en Filips van Marnix boden de edelen hun smeekschrift aan. Tijdens dit schouwspel richtte de hoge edelman Karel van Berlaymont naar verluidt deze historische woorden tot de landvoogdes:

N’ayez pas peur, Madame. C’est ne sont que des gueux! Vrees niet, mevrouw. Het zijn slechts bedelaars!

Deze poging tot geruststelling van dit katholieke regeringslid leidden echter tot het tegenovergestelde effect. Enkele dagen later, tijdens een luxueus middagmaal ten huize Culemborg, herhaalde Brederode de woorden van hun geloofsvijand. Met een houten kom vol wijn die als bedelnap moest dienen in zijn hand, riep hij: “Dan zijn wij geuzen! Vive le geus!”

Het aanbieden van het Smeekschrift aan de hertogin van Parma, 1566
Het aanbieden van het Smeekschrift aan de hertogin van Parma, 1566 – Prent uit circa 1752-1822 (CC0 – Rijksmuseum) Lees via deze link het boekfragment waarin beschreven wordt hoe de geuzen aan hun naam kwamen.

Zo werd de geuzennaam geboren. Hoewel we niet zeker weten of Berlaymont de legendarische woorden werkelijk sprak, was het zonder twijfel een uiterst succesvolle propagandastunt. In slechts enkele weken tijd was de geuzengeest over de hele Lage Landen verspreid. Als blijk van steun voor de opstandige edellieden kleedden mensen zich als bedelaars. Geuzenpenningen, zowel in luxueuze uitvoeringen als meer betaalbare varianten, vlogen als warme broodjes over de toonbank. Vrouwen pronkten met oorbellen waar geuzennapjes aan bungelden, terwijl mannen een weelderige Turkse snor lieten groeien om te tonen dat ze ‘liever onder de Turk leefden dan onder de paap’.

Meesterprovocateur Lumey trok rond gekleed in bedelmonnik en een vossenstaart op zijn hoed als symbool van verzet tegen de katholieke top. In zijn kielzog volgde een twintigtal geuzen gekleed in grijze franciscaner habijten. Zijn neef Brederode deed niet onder en zou zelfs als kardinaal gekleed zijn rondgegaan. Hij stond ondertussen bekend als ‘de grote geus’. In Antwerpen hield hij begin juli 1566 een massaal toegehoord toespraak vanaf het balkon van een herberg.

Van 13 tot 18 juli 1566 vond er een geuzenconferentie plaats in Sint-Truiden, toen neutraal terrein omdat de stad geen deel was van de Nederlanden van Filips II maar van het Duitse prinsbisdom Luik. Alle hoofdrolspelers waren aanwezig: Brederode, Lumey, Culemborg, de Hames, Dirk en Gijsbert van Batenburg, Jan en Filips van Marnix en Lodewijk van Nassau. Tijdens deze bijeenkomst werd een tweede smeekschrift opgesteld. Opmerkelijk was de aanwezigheid van enkele beruchte calvinistische predikanten zoals Pérégrin de la Grange, Herman Moded en Guido de Brès, naar alle waarschijnlijkheid op uitnodiging van Gilles le Clercq.

Tijdens de conferentie werden de eerste barsten in het geuzenfront zichtbaar. Vele aanwezigen vreesden dat hun beweging zou radicaliseren. Vooral Lodewijk van Nassau probeerde te verzoenen door te ijveren om meer op te schuiven richting het gematigdere lutheranisme van het Duitse rijk. Op 18 juli begaven de drie geuzenleiders Nassau, Brederode en Culemborg zich naar Duffel voor een overleg met Egmont en Oranje. Die drongen er vooral op aan om afstand te nemen van de radicale geuzen die heulden met de calvinistische predikanten. Intussen gingen in Sint-Truiden, met name in de herbergen, de gesprekken voort, waar sommige geuzen luidop droomden van gewelddadig verzet en de oprichting van calvinistische stadsrepublieken. Op 28 juli arriveerde Nassau in Brussel, waar verhitte gesprekken met de regering volgden. Margaretha van Parma was onbuigzaam en toonde geen bereidheid concessies te doen. De landvoogdes maakte duidelijk dat de geuzen in de ogen van de regering al te ver waren gegaan.

Tussen de zomer van 1565 en die van 1566 was de rebellie van de geuzen ontstaan. Hoewel die begon als een opstand van de adel (die gedurende het hele verloop van deze geschiedenis de leiding zouden behouden), transformeerde het verzet opmerkelijk snel tot een volksbeweging. Mannen en vrouwen uit diverse lagen van de bevolking uitten hun steun voor de Geuzen, en dit enthousiasme verspreidde zich als een lopend vuurtje door alle uithoeken van de Nederlanden.

Plotseling was er een politieke beweging die de verdeelde Nederlanden enigszins verenigde, zelfs al bleven de aanhangers van de geuzen en de calvinisten een minderheid in aantal. Het lokale engagement speelde hierbij een sleutelrol. Zo nam de rijke handelaarsfamilie Herlin in Valencijn het voortouw in de rebellie, wat resulteerde in een centrale rol voor de stad in de eerste jaren van de opstand.

Traditioneel embleem van de Geuzen
Geuzensymboliek. Traditioneel embleem van de Geuzen (CC0 – Rijksmuseum)

De hagenpredikanten en de beeldenstormers

Het succes van de jonge geuzenbeweging was sterk te danken aan de calvinistische predikanten die de bevolking massaal wisten te mobiliseren. De Bergense theoloog Guido de Brès was een van de eersten die al vroeg contact had met de Verbonden Edelen via Gilles le Clercq. Hij keerde terug naar de Nederlanden in de geuzenzomer van 1566, net al verscheidene van zijn collega’s. Zij werden bekend als de zogenaamde hagenprekers. Deze calvinistische beroemdheden spraken op illegale protestantse samenkomsten net buiten de steden, meestal in open veld (daarom later hagenpreek genoemd). De bekendste hagenprekers waren Herman Moded in Antwerpen, Pieter Datheen in Gent en Pérégrin de la Grange in Valencijn.

Het was geen toeval dat juist in de Vlaamse Westhoek de situatie escaleerde. De verarmde stedelingen waren sinds de bittere winter van 1564-1565 gestaag geradicaliseerd. Een treffend voorbeeld hiervan was Jan Camerlynck, een sajetwerker uit Hondschote. Nadat zijn gezin was bezweken aan de pest belandde hij in een criminele omgeving. Uiteindelijk werd hij, samen met gewezen Roesbrugse schout Jan Denijs, belast met de beveiliging van de hagenpreken van de voormalige mutsenmaker Sebastiaan Matte uit Ieper.

Hagenpreek bij Antwerpen
Hagenpreek bij Antwerpen (CC0 – Rijksmuseum)

De vonk van de beeldenstorm sloeg over op 10 augustus 1566 in de Westhoek bij Steenvoorde, na een opruiende toespraak van Matte. Denijs, Camerlynck en enkele tientallen geuzen vernielden de katholieke heiligenbeelden en liturgische voorwerpen in het nabijgelegen klooster. Dat dit geen eenmalig incident was bleek uit wat volgde. Gewapende beeldenstormers trokken via Poperinge naar Ieper. Onderweg lieten ze een spoor van vernieling achter. Daarna verspreidde de religieuze plundertochten zich over de Nederlanden. Sommige beeldenbrekers zwierven van stad tot stad, maar meestal begon de vernieling door lokale dissidenten die het nieuws over de beeldenstorm aangrepen om zelf ook de kerken en kloosters te zuiveren van wat zij beschouwden als niets meer dan katholieke bijgeloof. In Amsterdam begon het stormen bijvoorbeeld nadat enkele mensen pronkten met resten van beelden en relieken uit de Antwerpse kathedraal.

Beeldenstorm in een kerk, 1566
Beeldenstorm in een kerk, 1566 (CC0 — Rijksmuseum)
De beeldenstorm bleef voortduren tot in september. Maar in werkelijkheid leek deze religieuze terreur nooit echt te eindigen. Gedurende de hele geuzenopstand werden kerken en andere katholieke symbolen aangevallen. Het religieuze geweld stelde de geuzen voor een keuze. Een deel van de Verbonden Edelen, vaak katholieken, nam uitdrukkelijk afstand. Het Eedverbonden werd na een akkoord met de regering op 25 augustus ontbonden. Maar een aanzienlijk deel van de geuzen koos vanaf september 1566 voor openlijke rebellie.

Filips van Marnix schreef een hevige verdediging van de beeldenstormers. Petronella van Praet bekommerde zich om het lot van de lokale beeldenbrekers en organiseerde zelf een verwijdering van de katholieke symbolen in haar familiedomein. Bij Lumey, Brederode en Culemborg was dat niet anders. Aan de andere kant volgden mannen zoals Lodewijk van Nassau de lijn van Oranje, die de beeldenstorm veroordeelde, er alles aan deed om de rust te herstellen en het akkoord van 25 augustus opvolgde. Dit leidde ertoe dat sommige geuzen als ordehandhavingstroepen werden ingezet in de steden.

De geuzen die vastberaden bleven in hun rebellie wachtten niet op het verwachte negatieve antwoord van de koning op hun smeekschrift. In overleg met lokale calvinisten begonnen ze zich voor te bereiden op een militaire confrontatie. Er was echter ook een poging om hun geloofsvrijheid af te kopen met het Driemiljoenenrequest, onder leiding van Gilles le Clercq. Die was ondertussen aangesteld als secretaris van Lodewijk Van Nassau. Hierdoor lijkt het niet onwaarschijnlijk dat Oranje de geuzen meer beschermde dan hij liet doorschemeren. Aangezien de slaagkans van het rekwest gering was, beschouwden sommigen het ook als een handige manier om geld te verzamelen voor de werving van huurlingen. Er volgde nog een ultiem overleg met Egmont, Horne en Oranje, maar dat mislukte door de radicale koers die de overgebleven geuzen aanhielden en de twijfelende houding van het drietal.

Zestiende-eeuwse geuzenpropaganda waarbij de beeldenstorm als een zuivering van het christendom wordt verdedigd
Zestiende-eeuwse geuzenpropaganda waarbij de beeldenstorm als een zuivering van het christendom wordt verdedigd. (CC0 – Rijksmuseum)

Aan het einde van 1566 brak de gewapende opstand uit toen Valencijn in Henegouwen als eerste stad de poorten sloot voor de regeringstroepen. Vanaf december werd de stad belegerd. De familie Herlin speelde een leidende rol in de geslaagde verdediging. In Nieuwkerke werd een poging ondernomen om een volksleger op de been te brengen en via Doornik Valencijn te ontzetten. Onder meer Jan Denijs kreeg daarbij de leiding. Maar de meeste troepen werden in de laatste dagen van 1566 bij Wattrelos en Lannoy afgeslacht en Doornik viel in regeringshanden.

Vanaf dat moment waren de predikanten onmisbaar geworden binnen de geuzenbeweging. In verschillende rebellerende steden namen ze de leiding in de opstand en wonnen ze aan politieke invloed. Zo leidden Guido de Brès en Pérégrin de la Grange de Valencijnse opstand van 1566-1567, legde Pieter Datheen de grondslag voor het Driemiljoenenrequest en de troepenwerving en oefende Herman Moded een aanzienlijke invloed uit op de opstanden van Hasselt, Zierikzee en Gent.

Negentiende-eeuwse hulde aan de geuzen van Wattrelos.
Negentiende-eeuwse hulde aan de geuzen van Wattrelos.

De mislukking van de eerste opstanden

Rond de overgang van 1566 en 1567 probeerden de geuzen hun opstand te organiseren onder leiding van Hendrik van Brederode. ‘De Grote Geus’ kon daarbij rekenen op de uitdrukkelijke steun van de kinderen van Batenburg, wellicht aangemoedigd door hun moeder. Catharina leidde de opstand in Hasselt samen met Lumey en Moded. De broers Dirk en Gijsbert wisten, in samenwerking met de Antwerpse handelaar Anton van Bombergen, ’s-Hertogenbosch voor de opstand te winnen. Hun leider Brederode waagde de sprong en bewapende zich in Vianen. Een poging om Utrecht en Amsterdam aan de geuzenkant te krijgen bleef voorlopig zonder succes.

Naast Valencijn en Hasselt was de grootste geuzenconcentratie te vinden bij Antwerpen. Zelfs in de grote havenstad, waar Willem van Oranje zijn verblijf hield, genoten de opstandelingen aanzienlijke steun. In het Antwerpse polderdorpje Oosterweel verzamelde zich een volksleger onder leiding van Jan van Marnix. Samen met de Middelburgse geus Pieter Haeck en de West-Vlaamse beeldenstormer Jan Denijs, ondernam hij begin maart 1567 een poging om Walcheren te veroveren. Die mislukte en op 13 maart werden de geuzen in Oosterweel door regeringstroepen overrompeld en de dood ingejaagd. Spoedig daarna vielen Hasselt en Valencijn. De Batenburgbroers verlieten ’s-Hertogenbosch. Na een familieoverleg met hun moeder waagden ze nog een ultieme poging om in Amsterdam de krachten te verenigen met hun leider Brederode. Maar de Grote Geus bleek bij hun aankomst reeds op de vlucht geslagen naar de Duitse landen. Tijdens hun vlucht werden ze verraden en belandden zo in een regeringsgevangenis.

Slag bij Oosterweel
Slag bij Oosterweel (CC0 – Rijksmuseum)

De geuzenopstand was mislukt voor ze goed en wel was begonnen. Een groot aantal geuzenleiders koos voor ballingschap, net als Willem van Oranje die naar zijn Duitse familiekasteel in Dillenburg terugkeerde. Er was terechte vrees voor vervolging toen bleek dat de koning niemand minder dan de hertog van Alva met een bezettingsleger naar de Nederlanden had gestuurd, klaar om de beeldenstormers, de geuzen en al wie hen een hand boven het hoofd hield te straffen. De gevreesde veldheer arriveerde in augustus 1567 en zou aan het einde van dat jaar Margaretha van Parma als landvoogd opvolgen. De komst van Alva betekende tevens het begin van een daadwerkelijke Spaanse aanwezigheid in de Lage Landen. Voordien was de geuzenopstand gericht tegen de ‘eigen’ regering in Brussel.

Vanaf augustus 1567 werden de geuzen massaal gevonnist door de bijzonder rechtbank: de Raad van Beroerte of ‘de Bloedraad’. Voor de gevluchte rebellen voltrokken deze vonnissen zich bij verstek, met verstrekkende gevolgen. Velen verloren hun bezittingen, werden verbannen of zelfs ter dood veroordeeld. Niet enkel de geuzen zelf, maar ook hun families en aanhangers kregen te maken met genadeloze geuzenjagers. Tijdens het onderzoek werd vaak gewelddadige verhoortechnieken gehanteerd.

De verschrikkingen beperkten zich echter niet tot de geuzen alleen. Zelfs edellieden die niet of amper betrokken waren geweest bij de opstand leefden onder voortdurende dreiging van vervolging. Dit werd pijnlijk duidelijk toen Alva, kort na zijn aankomst, de vooraanstaande edelen Egmont en Horne liet arresteren. Vooral Egmont stond allesbehalve bekend als iemand die de geuzen steunde. De nieuwe landvoogd maakte korte metten met elke vorm van opstand. Maar daardoor duwde hij ook de gematigden in de armen van de radicalere geuzen. Ook voor Oranje was de harde aanpak door Alva cruciaal om ten slotte aan het hoofd van de opstand te gaan staan.

De geuzenballingen

In de tweede helft van 1567, na het mislukken van de Valencijnse en Hasseltse opstanden, de gruwelen van Oosterweel, het vertrek van Oranje en de komst van Alva, zochten veel geuzen hun toevlucht buiten de Nederlanden. Ze hergroepeerden in buitenlandse steden, waar ze een nieuw leven probeerden op te bouwen en een bevrijdingsoffensief op poten te zetten. Hun aandacht richtte zich voornamelijk op de Westhoek, waar ze samen met de bosgeuzen (zie verderop) hoopten om een nieuw rebellengebied te creëren.

De ballingen verbleven voornamelijk in steden waar ook lokale opstandelingen en protestanten thuis waren. In Frankrijk was dit La Rochelle, waar de zogenaamde hugenoten verzamelden. In Engeland ontstonden vluchtelingengemeentes in havensteden zoals Sandwich en Norwich, maar ook in de hoofdstad. Het belangrijkste ballingsoord voor de geuzen bevond zich in het Duitse rijk. In eerste instantie waren steden zoals Keulen, Kleef en Emden veilige havens voor de opgejaagde rebellen. Ook heel wat kunstenaars verbleven in Duitse gebieden, zoals Frans Hogenberg in Keulen. Later was het engagement en de steun van lokale vorsten bepalend, zoals die van de calvinistische paltsgraaf, die van Heidelberg een vrijhaven maakte voor geuzen en andere rebellen.

“De nieuwe landvoogd duwde ook de gematigden in de armen van de radicalere geuzen.”

Het was dan ook geenszins verrassend dat juist vanuit het Duitse rijk de geuzenballingen samen met Willem van Oranje (die begin 1568 veroordeeld werd door de Bloedraad) in het voorjaar van 1568 een poging waagden om de Nederlanden te bevrijden. Hendrik van Brederode was onverwachts overleden, waardoor de geuzen zonder duidelijke leider zaten. Vooralsnog was zijn neef Lumey te onstuimig om zijn plaats in te nemen. Aan de zijde van zijn broer kwam Lodewijk van Nassau nog meer op de voorgrond. Die behaalde in mei 1568 bij Heiligerlee een glansrijke overwinning. Maar ondanks dat onverwachte succes draaide het offensief van Oranje uit op een totale mislukking.

Het leger van Nassau werd in juli in Jemmingen afgemaakt en in het najaar werden de prinselijke troepen uiteengeslagen aan de Duitse grens. Oranje en de geuzen moesten uiteindelijk de superioriteit van het professionele leger van de ervaren Alva erkennen. Gevangengenomen geuzen werden zonder enige genade publiekelijk geëxecuteerd, wat grote verontwaardiging teweegbracht. Nog groter was de schok bij de terdoodveroordeling van Horne en Egmont. Tegen het einde van 1568 was de poging om de opstand opnieuw leven in te blazen op niets uitgedraaid. Wie aan de greep van Alva kon ontsnappen, moest zich opnieuw verbergen of ging als balling in het buitenland verder met de strijd.

De bosgeuzen

In de tweede helft van het jaar 1567 ontstonden er bendes op het platteland die de opstand voortzetten. Vooral in de (Frans-)Vlaamse, Rijselse en Henegouwse Westhoek wonnen deze zogenoemde bosgeuzen (ook wel wilde geuzen genoemd) aan invloed. Ze pleegden aanslagen tegen bekende katholieken, meestal priesters. Deze aanvallen gingen verder dan alleen beeldenstormen. Ze omvatten moorden en wrede martelingen, zoals het afsnijden van oren bij priesters die verdacht werden van via de biecht gevoelige info over de lokale protestanten te verkrijgen. Dit religieus terrorisme wierp een schaduw over de hele Westhoek. Niettemin waren de bosgeuzen vooral bezig met hun eigen overleven. Daarbij kregen ze opvallend veel steun van de gewone bevolking, al was dat vaak uit vrees voor hun gewelddaden.

Het is belangrijk om deze geuzenbendes niet te beschouwen als georganiseerde rebellengroepen, maar het is zeker dat ze van tijd tot tijd opdrachten uitvoerden die ze ontvingen van adellijke geuzenleiders zoals Jakob van Heule en Jan van Hembyse. Voor hen stond niet de terreur, maar wel de voorbereiding op een nieuw bevrijdingsoffensief centraal. Cruciaal daarbij was om in de Westhoek de opvang van verse troepen mogelijk te maken. Toch bestonden de bosgeuzen vooral uit kleine bendes bannelingen zoals dat van de overgebleven broers Herlin uit Valencijn.

De meest omvangrijke en beruchte van deze bosgeuzenbendes was die onder leiding van Jan Camerlynck, die zich vooral in de omgeving van Hondschote en Poperinge ophield. Deze rebellen pleegden talloze gewelddadige aanslagen tegen katholieke doelwitten en deden enkele pogingen om centrumsteden te veroveren. De bende werd eind 1568 grotendeels opgerold en geëxecuteerd.

Op latere momenten in de opstand lieten de bosgeuzen nog sporadisch van zich horen, hoewel er weinig details over bekend zijn. Zo waren er in 1572 geuzenbendes actief in de Vlaamse Ardennen, waarvan de Geuzenhoek in Horebeke nog een getuige is. Naar de bosgeuzen is weinig onderzoek gedaan, maar hun impact op de opstand was aanzienlijk. Enerzijds volhardden zij in de Nederlanden in de strijd tegen Alva, de kerk en de regering. Anderzijds brachten ze de naam van de geuzen in diskrediet door hun terreur en plaatsen ze de geuzenballingen in een lastige positie.

De watergeuzen

Tijdens het offensief van Willem van Oranje, Lodewijk van Nassau en de geuzenballingen in de lente en de zomer van 1568 kwamen voor het eerst geuzen op eigen schepen of buitgemaakte vaartuigen in actie. Een jaar later zouden deze zeerovers en kapers bekend worden als de watergeuzen. Ze vertoonden gelijkenissen met de bosgeuzen en deinsden niet terug voor gewelddadige acties. Bij landgangen gingen ze vaak aan het beeldenstormen. Vooral de Waddeneilanden en de Eemsmonding werden geconfronteerd met hun aanvallen.

In de late zomer van 1569 werd een eerste poging ondernomen om de kapersbendes beter te organiseren. Willem van Oranje had verschillende kapiteins voorzien van een kapersbrief. In ruil voor deze prinselijke legitimatie, rekende hij op hun loyaliteit en een commissie op de buit. De allereerste geuzenadmiraal was een zekere Dolhain. Maar in werkelijkheid berustte het gezag bij zijn vice-admiraals Lancelot van Brederode en Willem van Hembyse. De eerste was de bastaardbroer van de beroemde eerste geuzenleider Hendrik en de tweede was de zoon van de Gentse opstandeling Jan van Hembyse.

Vaak worden de watergeuzen afgeschilderd als een zuiver noordelijke verzetsbeweging. Maar dit beeld is voornamelijk ontstaan door latere nationalistische geschiedschrijving en het feit dat vooral de noordelijke Nederlanden door hun acties getroffen werden. De watergeuzen vormden in werkelijkheid geen aparte rebellengroep. Een aanzienlijk deel van de watergeuzenleiding had reeds een geuzenverleden. Neem bijvoorbeeld Gautier Herlin, wiens vader de opstand in Valencijn had geleid. Na de val van zijn stad was hij ontsnapt en had hij zich bij de bosgeuzen aangesloten. Toen die verslagen waren, kwam hij via de Engelse ballingsoorden op een watergeuzenschip terecht.

Watergeuzen in actie
Watergeuzen in actie (CC0 – Rijksmuseum)

Van 1569 tot 1572 waren de watergeuzen vrijwel de enige krachten die erin slaagden de opstand gaande te houden. Dit deden ze door middel van kapingen, landgangen en beeldenstormen. Een grootschalig offensief bleef echter vooralsnog uit. Hun schamele pogingen om een vaste uitvalbasis in de Nederlanden te veroveren resulteerden alleen maar in haastig in elkaar uitgewerkte plannen. Nicolaas Ruychaver, Willem Bloys van Treslong en Bartholt Entens ontpopten zich tot de nieuwe leiders, op wie Nassau en Oranje maar geen vat wisten te krijgen.

Toen in 1571 niemand minder dan Lumey aanspraak maakte op de leiding van de watergeuzen leek een breuk met Oranje onvermijdelijk. Maar op 1 april 1572 kon een geuzenvloot onder aanvoeren van Lumey Den Briel veroveren (met onder meer Herlin, Treslong en Ruychaver). Plotseling hadden de opstandelingen met het eilandje Voorne een strategische uitvalbasis. Tegelijkertijd slaagde een volksopstand in Vlissingen, wat leidde tot een onverwachte doorstart van de geuzenrebellie.

Binnen enkele maanden tijd werden grote delen van Zeeland, Holland en het oosten in opstand gebracht. Voor Nassau en Oranje was dit het moment om een nieuwe bevrijdingsoffensief te starten. Hoewel dit offensief mislukte, wisten de geuzen in Zeeland en Holland wel stand te houden. Sterker nog, in Dordrecht legde Filips van Marnix op aangeven van Oranje de basis voor de politieke revolutie met de Eerste Vrije Statenvergadering van juli 1572. Diederik Sonoy en Lumey werden aangesteld als plaatsvervangende stadhouders in Holland, in afwachting van de komst van Oranje zelf.

Negentiende-eeuwse spotprent over Alva’s verlies van Den Briel
Negentiende-eeuwse spotprent over Alva’s verlies van Den Briel (CC0 – Rijksmuseum)

De staatse geuzen

Met de Eerste Vrije Statenvergadering in Dordrecht in juli 1572 ontstond er een volwaardig rebellengebied in de Lage Landen. De geuzen kregen voor het eerst een ‘land’ om te organiseren volgens hun principes en te verdedigen tegen hun vijanden. Het gezag over Holland en Zeeland lag echter niet volledig in geuzenhanden. Ze moesten zich schikken naar de leiding van Willem van Oranje en de Staten. Na jaren van rebellie en anarchie werden de geuzen plotseling geconfronteerd met de noodzaak om bevelen op te volgen, politiek overleg te voeren en zich bezig te houden met allerlei bestuurlijke en militaire zaken. Een opvallend voorbeeld hiervan was de loyale Filips van Marnix, die door Oranje bevorderd werd om militaire functies uit te voeren. De geus met de scherpste pen werd noodgedwongen officier van Oranje.

Voor de meeste geuzen was de autoriteit van Oranje en de Staten evident. Adellijke rebellenleiders zoals de broers de Boisot, Filips van Marnix en Adriaan van Swieten opereerden in de jaren na het mislukte bevrijdingsoffensief van 1568 als commissarissen en vertegenwoordigers van Oranje. In mijn boek In opstand! worden zij als staatse geuzen aangeduid.

Voor sommige geuzen bleek deze nieuwe situatie moeilijker te aanvaarden, hoewel de figuur van Oranje doorgaans genoeg autoriteit had om hen in de pas te laten lopen. Dit leidde tot een tweedeling binnen de rebellengroep. Een aanzienlijk deel gehoorzaamde trouw de bevelen van de Staten en Oranje, zoals Jérôme Tseraerts en Jacob Blommaert die tot diep in Vlaanderen een veroveringstochten ondernamen. Aan de andere kant was er een koppige minderheid die zich onder aanvoering van Lumey allesbehalve als loyale soldaten gedroegen. Er waren verschillende verwoestende beeldenstormen en zelfs moordpartijen, zoals die op de monniken van Gorkum. Toen Lumey eind 1572 Oranje persoonlijk trof door diens biechtvader te laten vermoorden, was de maat vol. Hij en Entens werden gearresteerd. De beruchte Lumey werd opgevolgd door de Oranjegetrouwe geus Willem van Batenburg.

Ondertussen was de situatie drastisch veranderd. In september was het gezamenlijke offensief van Lodewijk van Nassau en Willem van Oranje op een mislukking uitgelopen. Ze waren op de vlucht geslagen richting de geuzengebieden, waar Oranje in de herfst zijn positie als stadhouder opeiste. Alva en zijn zoon waren na hun overwinning bij Bergen op een strafexpeditie vertrokken. Het regeringsleger trok via Mechelen en Zutphen naar Holland om de opstandige gebieden weer onder controle te brengen. Hierbij werd buitensporig geweld gebruikt, met plunderingen en Spaanse represailles, zoals het bloedbad in Naarden op 1 december 1572. De Spaanse opmars werd uiteindelijk voor Haarlem gestopt. Geuzenleiders Wigbolt Ripperda en Filips van Marnix maakten zich samen met de Haarlemse bevolking op voor een lange belegering. Voor hij werd gearresteerd, deed Lumey tevergeefs nog een poging om met een volksleger de stad te ontzetten.

De stadsgeuzen

Zowel het politieke als het economische hart van de Lage Landen klopten in Brabant en Vlaanderen, maar die waren nog in handen van Alva, de regering en de Spanjaarden. De geuzen in Zeeland en Holland realiseerden zich dat hun opstand alleen kans van slagen had als ze hun lotgenoten uit het zuiden konden mobiliseren en bevrijden van het Spaanse juk. Daarvoor keken ze vooral naar de rijke steden. Al in een vroeg stadium van de opstand was er daar een aparte groep rebellen ontstaan, die we de stadsgeuzen kunnen noemen. Door het gezamenlijke verzet van de burgers bij belegeringen en moordpartijen was de onderlinge verbondenheid in steden versterkt.

Deze stadsgeuzen deelden weliswaar dezelfde doelen als de andere geuzen, maar hun voornaamste strijd was gericht op religieuze, economische en politieke autonomie voor hun stad. Hierbij speelden de pogingen tot centralisatie onder leiding van Alva een cruciale rol. Met name de invoering van een vaste belastingen zoals de Tiende Penning deed de opstandsbereidheid onder de stedelijke elite toenemen. Daarnaast was er in de steden onvrede omdat de regering niet adequaat reageerde op de dreiging van de watergeuzen en meer bezig leek te zijn met de vervolging van de opstandelingen dan met het aanpakken van de economische crisis. Toch mogen we stedelingen niet beschouwen als een eenvormige groep. Vaak kwamen ze zelfs in conflict met andere steden, de staten en geuzenleiding.

De eerste stadsgeuzen die openlijk in opstand kwamen waren de stedelingen die in 1572 de zijde van de geuzen kozen. Dit gebeurde in Vlissingen met de revolte van april 1572 en in Mechelen, waar men zelfs naar de Dillenburg was gereisd om te melden dat de stadspoorten opengezet zouden worden voor het leger van Oranje als die een nieuw offensief zou ondernemen. De opstandige stadsgeuzen betaalden in deze periode in het najaar van 1572 echter een zware prijs voor hun verzet. In Mechelen, Zutphen en Naarden werden honderden geuzen en burgers vermoord. In andere steden besloot men uit angst voor verdere represailles om de stadsgeuzen te verdrijven. Desondanks bleven de meeste Hollandse en Zeeuwse opstandelingen stevig in het zadel. Dit kwam vooral doordat eind oktober 1572 Willem van Oranje naar het rebellengebied was gevlucht na de mislukking van zijn zomeroffensief.

Bloedbad van Naarden
Bloedbad van Naarden (CC0 – Rijksmuseum)

Cruciaal was het langdurige verzet van de burgers en geuzen in Haarlem, dat van december 1572 tot juli 1573 belegerd werd. In de stad, maar ook elders, begonnen de stadsgeuzen zich steeds duidelijker te manifesteren als een aparte groep opstandelingen. Zo was er bijvoorbeeld actief gerekruteerd in de opstandige steden om een volksleger te vormen dat Haarlem had moeten ontzetten. Ondanks de uiteindelijke val van de stad, was het beleg een bepalend moment in de ontwikkeling van de stadsgeuzen. De overwinning in Alkmaar in de nazomer van 1573, de Slag op de Zuiderzee en het beleg van Leiden verstevigden de lokale verankering van de geuzenrebellie.

Wat lukte in Zeeland en Holland, bleef lange tijd een rebelse droom in het zuiden. Vooral in Brussel, Antwerpen en Gent leefden stadsgeuzen die hun moment afwachten. De regering en de Spanjaarden waren zich bewust van de lange traditie van opstandigheid in de Brabantse en Vlaamse steden en ze probeerden hierop in te spelen door zowel dialoog als dreigementen te gebruiken. Dit kwam symbolisch tot uiting in de bouw of versterking van citadels in onder meer Antwerpen, Gent en Utrecht, die duidelijk niet alleen voor verdediging zouden dienen.

Slag op de Zuiderzee
Slag op de Zuiderzee (CC0 – Rijksmuseum)

Na het vertrek van Alva eind 1573, kregen de Zuid-Nederlandse stadsgeuzen steeds meer ruimte om aan de onderdrukking te ontsnappen. De aanwezigheid van de slechtbetaalde regeringstroepen en verplichte inkwartieringen droegen bij aan de toenemende spanningen in de steden. De schamele pogingen om tot vredesonderhandelingen te komen met de opstandige staten mislukten echter keer op keer.

geuzenpropagandaprent
Zestiende-eeuws geuzenpropagandaprent waarin de geuzen (links) hun hart terughalen uit de sokkel van het standbeeld van Alva op het binnenplein van de Antwerpse Citadel. Rechts komt Willem van Oranje aanrijden. Rechts. van het standbeeld staat een man die de Tiende Penning moet voorstellen. (CC0 – Rijksmuseum)

Toen begin 1576 de nieuwe landvoogd Requesens overleed, escaleerde de situatie in de zuidelijke Nederlanden snel. In Brussel deed een voorlopige regering een poging om de macht naar zich toe te trekken. Maar stabiliteit was ver te zoeken. De belangrijkste reden hiervoor was de muiterij binnen de Spaanse rangen nadat een aanzienlijk deel van de regeringstroepen al twee jaar amper soldij had ontvangen. Deze muiters vestigden zich in het Land van Aalst en bedreigden de onstabiele regering in Brussel. Daarop namen de stadsgeuzen het initiatief in eigen handen. In Brussel en Antwerpen waren massale protesten en betogingen te zien. Er heerste een algemene angst voor nieuw geweld, vergelijkbaar met wat er gebeurd was in 1572.

De geuzenrevoluties van 1576-1578

In Brussel nam uiteindelijk een groep lokale politici, gesteund door de stadsgeuzen, het initiatief. Begin september namen ze de Raad van State gevangen, wat neerkwam op een staatsgreep. Daarna verliep alles snel. Op initiatief van de Brabantse staten werden de Staten-Generaal samengeroepen. Dit was een revolutionaire daad omdat de bijeenroeping normaal gezien alleen kon gebeuren op vraag van de koning of diens landvoogd en hun toestemming was niet gevraagd. Bovendien hadden de Staten-Generaal normaal gezien alleen bevoegdheid om te beslissen over nieuwe belastingen, maar in Brussel werd in september en oktober 1576 over veel meer dan dat gesproken. In wat door sommigen de geuzenrevolutie werd genoemd, transformeerden de Staten-Generaal in een volwaardig parlement. Ze troffen zelfs voorbereidingen om een eigen leger op te richten en eisten dat de Spanjaarden zouden vertrekken.

Allegorie op Pacificatie van Gent, naar Adriaen Pietersz. van de Venne. (Rijksmuseum)
Zeventiende-eeuwse allegorie op de Pacificatie van Gent. De Nederlandse leeuw verdedigt de Staten tegen het Spaanse geweld. (CC0 – Rijksmuseum)

De oprichting van een parlement was niet het enige revolutionaire dat najaar. Kort na de samenkomst van de Staten-Generaal begonnen de nieuwe machthebbers in Gent onderhandelingen met de rebellerende gewesten Holland en Zeeland. Eind oktober werden die beklonken in de Pacificatie van Gent. In dat document – op 8 november 1576 officieel gemaakt – werd de weg geplaveid voor de verdere geuzenrevolutie. De Pacificatie legde een basis voor meer godsdienstvrijheid, de decentralisatie van de macht en de soevereiniteit van de Staten. Onder impuls van de stadsgeuzen groeide de staatse geuzengroep aan. Niet zelden gebeurde dit in conflict met de opstandelingen die meer een religieus programma hadden of het moeilijk hadden met autoriteit. Zo verdween Lumey definitief naar de achtergrond.

Terwijl de revolutionaire gesprekken van de Staten-Generaal in Brussel en Gent plaatsvonden, was in Antwerpen de spanning te snijden. De Spaanse muiters hadden eind oktober Maastricht vernield en verzamelden daarna in de Citadel aan de zuidrand van de stad. Antwerpenaren, geuzen en Staatse troepen bereidden zich voor op een gevecht om controle van de belangrijkste stad van de Lage Landen. Het geweld barstte los op 4 november, maar nadat de verdediging werd overrompeld volgde een waanzinnig bloedbad. Tijdens de Spaanse furie van vier dagen lang vielen duizenden doden onder de geuzen en burgers. Door de vreselijke gebeurtenissen in Antwerpen kregen de Staten-Generaal met hun Pacificatie nog meer steun: er moest vrede komen en de Spanjaarden konden niet snel genoeg vertrekken.

Moordtafereel tijdens Spaanse furie in Antwerpen
Moordtafereel tijdens Spaanse furie in Antwerpen (CC0 – Rijksmuseum)

Toch waren er heel wat stadsgeuzen die vonden dat de Staten-Generaal niet ver genoeg gingen. Nadat in 1577 nieuwe conflicten losbarstten en de onderlinge tegenstellingen werden uitgespeeld door de Spanjaarden en behoudsgezinde regeringsleden, dreigde er een nieuwe burgeroorlog. Toen in de zomer de nieuwe landvoogd Don Juan met geweld Namen innam en de rest van de Nederlanden bedreigde, kwamen de stadsgeuzen in opstand. In Brussel werd onder leiding van de Achttienmannen (de gildenvertegenwoordigers) een stadsrepubliek uitgeroepen. In het najaar volgden eerst Gent en daarna Antwerpen het voorbeeld van de geuzen in de hoofdstad. Met name in Gent onder leiding van Jan van Hembyse en François van Ryhove leek een echte geuzenrepubliek tot stand te komen. Die kenmerkte zich enerzijds in een sterk lokaal bestuur en anderzijds in de repressie van het katholicisme.

1578 wordt in mijn boek In opstand! het laatste geuzenjaar genoemd. Dat jaar barste de strijd opnieuw los. Maar het ging niet meer alleen om oorlog tussen opstandelingen en de regering. Het was een echte burgeroorlog geworden. De meeste geuzen waren opgegaan in de beweging rond de Staten-Generaal. Een harde kern radicalen centreerde zich in de stadsrepublieken Brussel, Antwerpen en Gent. Zij voerden een felle strijd tegen de zogenoemde malcontenten, die samen met de nieuwe landvoogd Alexander Farnese vanuit het zuiden de opstandige Nederlanden terug onder Spaanse controle te brengen.

In opstand! Geuzen in de Lage Landen - Pieter Serrien
 
Naast de staatse geuzen en de radicalen in de stadsrepublieken was er een derde groep van wilde geuzen, die ooit begonnen waren als de bos- en watergeuzen. Zij lieten zich niet controleren door Oranje, de Staten of de stadsrepublieken. Kenmerkend voor deze periode was de zwanenzang van Lumey, die nog even streed voor de opstand, maar toen volledig van het toneel verdween en stierf. De interne verdeeldheid tussen de Nederlanden werd officieel bevestigd in 1579 met de oprichting van de Unie van Atrecht (terugkeer onder Spaanse en katholieke controle) en de Unie van Utrecht (voortzetten van de opstand en weg naar de onafhankelijkheid, uiteindelijk in 1581 geformaliseerd met de Akte van Verlatinghe).

De geuzenopstand was geëvolueerd van een adellijke rebellie en een religieus oproer tot een volksbeweging en een politieke revolutie. In 1578 lag de weg open voor een nieuw conflict: een onafhankelijkheidsoorlog die zou leiden tot de scheiding der Nederlanden. Na de dertienjarige geuzenrebellie waren de Nederlanden fundamenteel veranderd. Niet alleen was het calvinisme doorgebroken en had een revolutie de politieke verhoudingen door elkaar geschud, er was voor het eerst in de geschiedenis een echte gemeenschappelijke identiteit in de Lage Landen, al was die er ook door de strijd tegen de opstand. De geuzen hadden ons verenigd, maar hoe lang zou de Nederlanden nog samenblijven?

Boek: In opstand! De geuzen in de Lage Landen, 1565-1578

Gratis nieuwsbrief

Meld u aan voor onze wekelijkse nieuwsbrief (51.365 actieve abonnees)


Mede dankzij onze donateurs zijn al onze artikelen gratis te lezen. Op Historiek vindt u dus geen PREMIUM artikelen of 'slotjes'.

Steun ons ook

×