De term rederijker of rederijkerskamer zijn bekende begrippen uit de geschiedenis van de late Middeleeuwen. Wat waren rederijkers voor personen en waarom is dit begrip nog steeds bekend?
Ontstaan van de rederijkers
De rederijkers waren amateurdichters en literaire kunstenaars die voordrachten hielden voor een publiek. Vanaf de late Middeleeuwen (vanaf de vijftiende eeuw) begonnen rederijkers in Vlaanderen – naar het voorbeeld van bestaande clubs in Artesië en Franse literatoren die zich rhétoriqueurs noemden – eigen verenigingen op te zetten. Arjan van Dixhoorn, die onder de titel Lustige geesten: rederijkers in de Noordelijke Nederlanden 1480-1650 op dit onderwerp promoveerde in 2004, schreef over het ontstaan van de rederijkers:
De eerste rederijkerskamers of gezelschappen ‘van de retoricke’ ontstonden in Vlaanderen en Brabant uit een fusie van elementen uit het corporatiewezen, de regionale processie-, feest- en wedstrijdculturen (riddertoernooien en schutterswedstrijden, met hun literaire entertainment) en de literaire cultuur van aangrenzende Franstalige regio’s. De eerste aanzetten werden mogelijk al kort na 1400 gegeven. Uit de intensieve uitwisseling tussen Vlaamse en Brabantse steden ontstonden rond 1440 de eerste als zodanig herkenbare rederijkerskamers. In de jaren 1440 en 1450 begonnen deze gezelschappen zich ook voor het eerst te tooien met het begrip ‘retorica’ (…) In de jaren 1480 was de rederijkerscultuur een zichtbaar en zelfs prestigieus onderdeel van het Vlaamse en Brabantse culturele leven geworden. Precies in die jaren werden ook de eerste kamers in Holland, Zeeland en het Oversticht opgericht. (35)
Na de Val van Antwerpen in 1585 vluchtten veel Vlamingen naar de Noordelijke Nederlanden, waar toen een verdere groei van het aantal rederijkerskamers plaatsvond. Rederijkerskamers kwamen overal in het Nederlandse taalgebied voor. Feitelijk had elke zichzelf respecterende stad in de Nederlanden één of meer rederijkerskamers.
Activiteiten van rederijkerskamers
De rederijkers kwamen doorgaans meermalen per maand bij elkaar om, als literatuurliefhebbers, gedichten, ballades en rijmwerken voor te dragen over specifieke afgesproken onderwerpen. Ook schreven ze toneelstukken en voerden deze op, tijdens officiële optredens en op feesten, en deden ze aan literaire wedstrijden. Van Dixhoorn schrijft in zijn dissertatie Lustige geesten hoe de wedstrijdcultuur in rederijkskamers was beïnvloed door onder meer de schutterij, de gilden, maar ook de renaissance (met zijn oriëntatie op de Oudheid) en het humanisme van Desiderius Erasmus:
De didactiek van de rederijkerskamers kwam goed overeen met pedagogisch-didactische opvattingen van een auteur uit de Oudheid als Quintilianus of van zestiende-eeuwse humanisten als Erasmus, die een belangrijke rol toekenden aan het spelelement en onderlinge competitie in het leerproces van scholieren. Binnen rederijkerskamers werden dergelijke pedagogisch-didactische principes toegepast zonder dat duidelijk is of deze op pedagogische theorieën waren gebaseerd. Vermoedelijk stoelde de rederijkerspraktijk op ervaringen uit het schutterswezen, de onderwijspraktijk op scholen, aan universiteiten en in gilden. (143)
Een rederijkersgedicht moest aan strenge regels voldoen en werd opgedragen aan de ‘prins’ (de voorzitter van het gezelschap). Er waren allerlei spelregels aan de voordrachten verbonden. Wie zich daar niet aan hield, moest een boete betalen.
Een beroemd geworden wedstrijd tussen rederijkers uit verschillende steden vond plaats in Gent in 1539. Op de website literatuurgeschiedenis.nl staat hierover:
De organiserende kamer stuurde maanden van tevoren een uitnodiging naar alle steden in de wijde omgeving. Die kaart (zoals de uitnodiging werd genoemd) gaf aan wat de opdrachten waren en welke prijzen er vielen te verdienen. Vaak bestond de wedstrijd, die ook wel landjuweel werd genoemd, uit verschillende onderdelen en waren er prijzen te verdienen met toneel (zowel serieus als komisch) en met gedichten.
Einde van de rederijkerskamers
De rederijkerscultuur liep in de zeventiende eeuw in de Noordelijke Nederlanden op zijn einde. Belangrijke oorzaken hiervan waren de Reformatie en Tachtigjarige Oorlog. Na de Opstand en de opkomst van de publieke Gereformeerde Kerk vormden de rederijkerskamers feitelijk niet meer de spreekbuis van een samenvallende stedelijke en christelijke cultuur. De kamers traden namelijk op bij belangrijke katholieke religieuze feesten en processies van lokale gemeenschappen. Deze werden in de Noordelijke Nederlanden vaak afgeschaft, waarmee ook de rederijkerskamers aan belang inboetten.
Een tweede oorzaak van de inkrimping van de rederijkers was een andere literaire insteek. Onder invloed van onder meer de Renaissance, het humanisme en de verspreiding van drukpersen werd de individuele schrijver belangrijker dan het collectieve schrijverschap van de rederijkers. Vanaf de zeventiende eeuw kwamen vooral veel particuliere dichters op, onder wie Jacob Cats, Constantijn Huygens, Joost van den Vondel en Pieter Cornelisz Hooft.
Schooltv over ‘De rederijkers’
Boek: Het gevleugelde woord (1400-1650) – Herman Pleij
Bronnen ▼
Boeken
-Arjan van Dixhoorn, Lustige geesten: rederijkers in de Noordelijke Nederlanden 1480-1650 (Amsterdam: Amsterdam University Press, 2009) 35-56, 129-160. Zie online: http://www.oapen.org/search?identifier=340007
Internet
-https://www.literatuurgeschiedenis.nl/middeleeuwen/literatuurgeschiedenis/lgme053.html
-http://www.dbnl.org/thema/rederijkers.php
-Repertorium van Nederlandse rederijkerskamers: http://www.dbnl.org/tekst/dixh002repe01_01/colofon.php & http://www.dbnl.org/organisaties/rederijkerskamers/