De eerste Pruisische hervormingen
Een jaar na de veldslag [de Slag bij Jena en Auerstädt, red.), in 1807, kreeg de hervormingsgezinde generaal Gerhard von Scharnhorst opdracht om de Militaire Reorganisatiecommissie te leiden in de zoektocht naar verbetermogelijkheden. Al vrij snel kwam de commissie tot de niet verrassende conclusie dat het Pruisische leger te rigide en mechanistisch ingericht was om de uitdagingen van napoleontische oorlogsvoering het hoofd te bieden. Men had wel dapper genoeg gevochten, maar niet slim genoeg. Het leger moest hervormd worden en al snel implementeerde men de eerste maatregel; het ontslag van duizenden juniorofficieren en honderden stafofficieren.
Dienstplicht
De hervormingscommissie stopte echter niet bij het ontslag van duizenden leidinggevenden, maar stelde ook een aantal andere structurele hervormingen voor. Curieus genoeg lijkt een aantal van deze hervormingen sterk op die van de Franse revolutie: de gedachte hierachter moet zijn geweest dat wat hen verslagen had de moeite van het overnemen zeker waard moest zijn. Dit had grote gevolgen voor het Pruisische leger. Tot die tijd was het voor Europese staten vrij gebruikelijk om hun krijgsmachten voor een groot deel met buitenlandse huurlingen in te richten en Pruisen was hier geen uitzondering op. Wat het Franse leger bijzonder maakte, was dat men gebruik maakte van een dienstplicht om normale burgers onder de wapenen te brengen, met als gevolg dat de Franse soldaat vocht voor zijn vaderland en de Pruisische soldaat voor zijn soldij. Dat wilde men in Pruisen ook en ze stelden dan ook de dienstplicht in en men verbood buitenlanders om dienst te nemen in het Pruisische leger.
Scharnhorst en zijn commissie hadden al een groot aantal stappen gezet, maar ze wilden meer. De belangrijkste en meest controversiële hervorming van Scharnhorst was dan ook niet het invoeren van de dienstplicht, maar het hervormen van de officiersrang. Voorheen was de officiersrang, met een enkele uitzondering, voorbehouden aan de Pruisische adellijke stand, de Junkers. Het was Scharnhorst niet ontgaan dat dat niet altijd voor de gewenste kwaliteit in leiderschap zorgde. Niet geboorte, maar kennis en kunde moesten het nieuwe criterium worden voor het vervullen van een officiersrang. Ondanks sterke weerstand uit de adellijke klasse kon vanaf 1808 iedereen aanspraak maken op een officierstitel, mits hij voldoende kwaliteit bezat. Het resultaat was dat het aantal officieren van niet adellijke afkomst steeg van zeven procent tot 21 procent in 1848.
Een ander aanname- en promotiebeleid was echter nog steeds niet voldoende. Veel oudere officieren hadden volgens Scharnhorst zeer beperkte intellectuele vermogens. Dat loste hij op door naast deze vaak hooggeplaatste officieren een jonge officier ter ondersteuning te zetten. Althans, in naam heette het ondersteuning, maar hij verwachtte in feite van deze jonge officieren dat ze een extern brein vormden voor deze oudere garde.
Algemene kennis en intenties
Voor de lange termijn was dit volgens Scharnhorst echter geen oplossing en hij pleitte dan ook voor een hoger opleidings- en ontwikkelingsniveau van officieren. De ideale officier, in Scharnhorsts ogen, was niet alleen goed geschoold in krijgswetenschappen, maar had ook een zeer sterk ontwikkelde algemene kennis. Te veel focus op alleen krijgswetenschappen kon volgens de hervormers uit Scharnhorsts commissie leiden tot tunnelvisie en een beperking van hoognodige creativiteit. Een officier moest breed opgeleid worden, zodat zijn geest ontwikkeld genoeg was om een grote diversiteit van omstandigheden aan te kunnen. Om dit te stimuleren werd er een examineringssysteem opgezet, werden militaire opleidingen verlengd en aangepast aan de eisen voor een bredere opleiding, en werden in 1810 drie krijgsacademies opgericht: een in Berlijn, een in Königsberg en een in Breslau, het latere Wroclaw. Langzaam maar zeker verschoof het Pruisische leger van Kadavergehorsam naar zelfdenkend.
Hoewel zonder twijfel een van de grootste militair hervormers in de Pruisische geschiedenis, was Scharnhorst verre van de enige. Ook Von Clausewitz, schrijver van een van de bekendste militair-strategische boeken, Vom Kriege (1832), had een fors aandeel in de manier van denken die ten grondslag lag aan de vroege Pruisische hervormingen. Von Gneisenau, stafchef van het Pruisische leger van 1813 tot 1815, jaagde de hervormingen ook aan. Het was bijvoorbeeld Von Gneisenau die voor het eerst sprak over het belang van de intentie van een leidinggevende, in tegenstelling tot een direct bevel.
Von Gneisenau zag het blind opvolgen van een bevel als gevaarlijk en ongewenst. Het moment waarop het bevel was gegeven kende immers misschien wel andere omstandigheden dan het moment waarop het bevel diende te worden uitgevoerd. Daarnaast kon het ook nog eens zijn dat degene die het bevel gaf, niet precies wist wat de situatie ter plekke was en ten derde was er het probleem van mogelijke misverstanden: een verkeerd begrepen bevel kon rampzalige gevolgen hebben. Voor Von Gneisenau was de intentie achter het bevel daarom ook belangrijker dan het letterlijke bevel zelf. Dit bracht hem ertoe zelf geen bevelen meer te verstrekken, maar intenties.
Het idee van het verstrekken van een intentie boven het geven van een bevel, zorgde voor weer een extra manier om de flexibiliteit van het leger te vergroten, zonder de eenheid ervan te beschadigen. Nu hoefde immers niet meer strikt het bevel nageleefd te worden, maar moest het doel dat uit de intentie van de commandant sprak behaald worden. Dat gaf meer vrijheid van handelen dan strikte en gedetailleerde orders.
Flexibeler leiderschap
Gezamenlijk zorgden de vroege Pruisische hervormers, waaronder Scharnhorst, Von Clausewitz en Von Gneisenau, ervoor dat men steeds meer van het beheersmatige management afstapte in het voordeel van flexibeler en meer faciliterend leiderschap. Eerst werd deze denkwijze met name toegepast op de hogere leidinggevende niveaus, maar hoe langer hoe meer drong het besef door dat dezelfde denkwijze ook op lagere niveaus toepasbaar was. Dit werd voor het eerst zichtbaar in het Exerzir-Reglement für die Infanterie der Königlich Preuβischen Armee uit 1812.
Hoewel het merendeel van het Exerzir-Reglement nog steeds uitging van oorlogsvoering met stapsgewijze, gedisciplineerd opmarcherende blokken, was er voor het eerst sprake van een voorzichtige hint naar individueel initiatief. Men sprak nu openlijk over de individuele soldaat uit dat geen enkele mechanistische vorm zijn beweging kan sturen en dat de soldaat moest weten hoe hij de acties van zijn tegenstander kon ombuigen in eigen voordeel:
‘Der Schütze ist sich in den meisten Fällen selbst überlassen, keine mechanische Form leitet seine Bewegung. Eine vorzügliche Geschicklichkeit im Gebrauch seiner Waffe, körperliche Gewandheit, Beurtheilungsvermögen, List, Kühnheit am rechten Ort, und Selbstvertrauen müssen ihm eigen sein. Er muß es verstehn, seinem Gegner alle Vortheile abzugewinnen, er muß keinen Schuß umsonst verlieren, und durch Unbehülflichkeit keine Blöße geben.’
De verandering van een controlegerichte organisatie naar het toestaan en zelfs verwachten van initiatief op lagere niveaus, ging niet vanzelf. Om van controle naar initiatief te gaan, is vertrouwen nodig. Enerzijds het vertrouwen van het individu op het laagste niveau, dat hij niet gestraft zal worden voor het nemen van een initiatief als dat onbedoeld verkeerd uitpakt. Anderzijds is er ook het vertrouwen van leiders nodig, dat hun mensen zich ook met minder controle zo zullen gedragen als zij wensen. In de praktijk bleef het gewenste gedrag dan ook nog achter bij dat wat beschreven werd in het Exerzir-Reglement, hoe voorzichtig deze theoretische stap ook was. Verdere vooruitgang moest wachten tot 1857, toen een relatief onbekende bewonderaar van Clausewitz en Napoléon de nieuwe stafchef van het Pruisische leger werd: generaal Helmuth von Moltke. Hoewel hij geen grote naam was bij zijn aantreden, zou Von Moltke uitgroeien tot de grootste militair hervormer uit de Duitse geschiedenis.
Boek: Over initiatief en eenheid van inspanning – Edwin Zasada
Ook interessant: Managementlessen van Napoleon Bonaparte