Dark
Light

De Edda (1230) van Snorri Sturluson

De Noordse mythen. Goden en helden van het oude Scandinavië
9 minuten leestijd
Edda van Snorri Sturluson (fragment)
Edda van Snorri Sturluson (fragment)
Bij uitgeverij Athenaeum verscheen augustus 2017 het boek De Noordse mythen. Goden en helden van het oude Scandinavië. Aan de hand van de Poëtische Edda en de Edda van Snorri Sturluson schetst mediëvist Carolyne Larrington een levendig beeld van de avonturen van de beroemde Noorse goden, zoals Odin, Freyja, Skadi en Loki. Op Historiek een fragment uit het boek over het ontstaan van de Edda, die in 1230 werd geschreven door de IJslandse, christelijke auteur Snorri Sturluson, die op basis van de schriftelijke en mondelinge bronnen de Noorse mythen en sagen optekende.

Schriftelijke en materiële bronnen

Odin was wat wijsheid en allerlei bekwaamheden betreft een bijzondere man. Zijn vrouw heette Frigida en wij noemen haar Frig. Odin en ook zijn vrouw bezaten voorspellende gaven, en door deze kennis kwam hij erachter dat zijn naam in het noordelijk halfrond herinnerd zou worden en boven alle koningen geëerd. Om die reden was hij erop gebrand uit Turkije te vertrekken en hij nam een groot gevolg met zich mee, jonge en oude mensen, mannen en vrouwen, en ook vele schatten. En in elk land dat ze doortrokken werden ze geroemd en men vond hen meer op goden dan mensen lijken.
– Snorri Sturluson, Edda (rond 1230), Proloog

De kosmos volgens de oudnoordse mythologie.
De kosmos volgens de oudnoordse mythologie.
Wie waren de noordse goden? Het waren migranten uit het Nabije Oosten, die via Duitsland naar Scandinavië trokken, het hun beloofde thuisland. Het waren mensen zoals wij, maar dan slimmer, knapper, beschaafder. Althans volgens een christelijk auteur uit het middeleeuwse IJsland, aan wie we de overlevering van een groot aantal mythen en legenden uit het Scandinavische noorden te danken hebben. Voor middeleeuwse christelijke geleerden was het een groot probleem dat hun voorouders afgoden hadden vereerd. Hoe kon dat toch? Een gangbare opvatting was dat de voorchristelijke goden demonen waren, door Satan gestuurd om de mensen tot zonde en dwaling te verleiden. Maar er was ook een andere, zeer doeltreffende (en soms als ‘euhemeristisch’ gekenschetste) theorie, die hier door Snorri Sturluson onder woorden wordt gebracht: die zogenaamde goden waren in feite niet meer dan heel bijzondere mensen, immigranten afkomstig uit Troje. Snorri Sturluson was een IJslandse geleerde, politicus, dichter en hoofdman, die leefde in de dertiende eeuw. Aan hem danken we het meest complete en systematische overzicht van de noordse godenwereld. Hij was ervan overtuigd dat die goden eigenlijk mensen waren. Het ging volgens hem om afstammelingen van de verliezers van de Trojaanse Oorlog, die besloten hadden om naar het noorden te trekken, naar Germanië en Scandinavië. Tegen de superieure technologie en kennis van de nieuwkomers legden de inheemse taal en cultuur het af, en toen de eerste generatie immigranten was uitgestorven, ging men hen als goden vereren.

Ontmoeting van koning Gylfi met Hár, Jafnhár en Thridi. Achttiende-eeuws handschrift uit IJsland
Ontmoeting van koning Gylfi met Hár, Jafnhár en Thridi. Achttiende-eeuws handschrift uit IJsland
De Edda van Snorri gaat in feite over de traditionele noordse poëzie, maar om uit te leggen hoe die in elkaar zit moet hij nogal wat mythologische achtergrondinformatie geven. Hij stelt daarom dat hoewel niemand die heidense goden tegenwoordig nog vereert – het waren immers ook niet meer dan slimme immigranten uit het Nabije Oosten – de verhalen over hen toch zinvol en onderhoudend zijn. Zo laat hij zijn verhandeling over poëzie voorafgaan door een verhaal over koning Gylfi van Zweden. Deze wordt bedrogen door de godin Gefjun. Wanneer hij – te laat – beseft dat hij voor de gek gehouden is, gaat hij op weg naar Asgaard, de verblijfplaats van de Asen (goden). Hij wil meer te weten komen over deze bedriegers. Hij wordt binnengelaten in de troonzaal en maakt daar kennis met Hár, Jafnhár en Thridi (Hoog, Evenhoog en Derde).

In een uitvoerig spel van vraag en antwoord komt Gylfi veel te weten over de goden, de schepping van het universum en de mensheid, over het einde van de wereld – ragnarök, waarbij goden en reuzen de strijd met elkaar aangaan – en ten slotte over de vernieuwing van de aarde. Hár geeft Gylfi de raad om de nieuw verworven kennis goed te gebruiken, waarna hij en zijn twee collega’s, de grote zaal en de machtige burcht in het niets verdwijnen. Gylfi keert terug naar huis en vertelt anderen wat hij gehoord heeft.

Snorri Sturluson, IJslands geleerde

Snorri Sturluson (1179-1241) behoorde tot een vooraanstaande IJslandse familie en was nauw betrokken bij de turbulente IJslandse en Noorse politiek. Hij schreef een verhandeling over de dichtkunst, de zogenoemde Proza-Edda. Deze bestaat uit vier delen: het eerste is een lang gedicht waarin de verschillende vormen van dichterlijk metrum worden gedemonstreerd (Háttatal, ‘De lijst van versvormen’); het tweede deel heet Skáldskaparmál (‘De taal van de dichtkunst’) en bevat een uitleg van de zogeheten kenning-stijlfiguur; dan een proloog en ten slotte een deel dat Gylfaginning (‘De begoocheling van Gylfi’) heet. Snorri werd in opdracht van de koning van Noorwegen vermoord in een van de kelders van zijn huis in het IJslandse Reykholt. Zijn laatste woorden: ‘Niet slaan!’

Snorri heeft nog een belangrijk werk aan de noordse goden gewijd: de Ynglinga saga (De saga van de Ynglingen). Het is het eerste deel van zijn geschiedenis van de koningen van Noorwegen, die naar het beginwoord bekendstaat als Heimskringla (De schijf van de wereld). Hier brengt hij dezelfde euhemeristische verklaring van de Asen naar voren als in zijn Edda, maar hij voegt er allerlei bijzonderheden over de goden aan toe. Hij stelt dat zowel de koningen van Zweden als die van Noorwegen van hen afstammen. Snorri’s mythologische werken vormen ondanks zijn rationalistische en systematiserende benadering een zeer belangrijke bron van kennis over de noordse goden- en heldenverhalen. Maar je moet wel steeds bedenken dat Snorri een middeleeuwse christelijke schrijver is, wat her en der terugkomt in zijn behandeling van het materiaal. Zo heeft hij het over een voorwereldijke overstroming waarin alle ‘rijpreuzen’ op een na verdrinken. Dit verhaal is duidelijk geïnspireerd op de Bijbelse Zondvloed, waarin de reuzen ten onder gaan en Noach als enige overleeft. In wat er verder van de noordse traditie bekend is, is er geen spoor van dit verhaal te bekennen.

Standbeeld van Snorri Sturluson, de dertiende-eeuwse IJslandse geleerde, politicus en dichter, bij zijn huis in Reykholt, IJsland.
Standbeeld van Snorri Sturluson, de dertiende-eeuwse IJslandse geleerde, politicus en dichter, bij zijn huis in Reykholt, IJsland.
Het lijdt geen twijfel dat Snorri veel meer van de noordse mythen weet dan wij, maar soms heeft hij het over zaken die hij niet helemaal snapt, en gaat hij dingen verzinnen. Ook zou het heel goed kunnen dat Snorri verhalen kende die hij liever niet opschreef – te denken valt aan Odin die ‘zichzelf opoffert aan zichzelf’ aan de grote wereldboom Yggdrasil. Mogelijk schuurde deze mythe over de als offer opgehangen god te dicht aan tegen de kruisiging van Christus en had Snorri er daarom als goed christen moeite mee.

Skaldische en eddische dichtkunst

Niemand weet precies wat het woord edda betekent. Als naam van Snorri’s verhandeling komt het woord voor in een van de oudste handschriften daarvan. Een van de betekenissen is ‘overgrootmoeder’. Dat zou kunnen wijzen op de gedachte dat mythologische kennis iets heel ouds is, en sterk verbonden met vrouwen. In het IJsland van de veertiende eeuw betekende edda iets als ‘dichtkunst’. Er zijn twee vormen van oudnoordse dichtkunst. De ene vorm wordt ‘skaldisch’ genoemd omdat ze gehanteerd werd door de zogeheten skalden. Deze vorm is heel ingewikkeld en maakt gebruik van beeldspraak, de zogeheten kenning. Zo’n kenning kan eenvoudig zijn, bijvoorbeeld een samenstelling als ‘gedachtensmid’ om een dichter aan te duiden, of ‘krans der alven’ voor de zon. Maar veel kenningen zijn alleen met de nodige mythologische kennis te doorgronden. Om te begrijpen wie er bedoeld wordt met ‘de last in de armen van Gunnlöd’ moet je weten dat de god Odin ooit de reuzendochter Gunnlöd verleidde, om zodoende de mede van de dichtkunst te pakken te krijgen. Door Odin op deze manier aan te duiden en niet bijvoorbeeld als ‘de verhangen god’, wordt hij neergezet als een verleider die waarde- 14 inleiding: schriftelijke en materiële bronnen volle cultuurgoederen voor goden en mensen weet te bemachtigen. En dus niet als de lijdende figuur die zichzelf ophangt aan de wereldboom om kennis van de runen te vergaren; een offer door verhanging schijnt overigens de beste manier te zijn om Odin een plezier te doen. De poëzie van de skalden bevat, afgezien van enkele belevenissen van Thor waar we in hoofdstuk 3 nader op in zullen gaan, niet veel mythologische verhalen. Het verband tussen deze dichtvorm en de mythologie is vooral dat mythen en legenden nodig zijn om de kenning-beeldspraak te begrijpen.

De Codex Regius (rond 1270) met enkele verzen uit Völuspá (Het visioen van de zieneres).
De Codex Regius (rond 1270) met enkele verzen uit Völuspá
(Het visioen van de zieneres).
De tweede vorm van oudnoordse dichtkunst is eenvoudiger en wordt gekenmerkt door alliteratie, net als de vroege poëzie in verwante Germaanse talen als het Oudengels en het Oudhoogduits. Ze wordt ‘eddisch’ genoemd omdat veel van de verhalen die in deze vorm zijn overgeleverd terug te vinden zijn in de Edda van Snorri. De gedichten zelf zijn echter hoofdzakelijk bewaard gebleven in één handschrift, dat onder nummer gks 2365 4to bewaard wordt in het Árni Magnússon-instituut te Reykjavik. In 1662 werd het door de IJslandse bisschop Brynjólfur Sveinsson aangeboden aan de koning van Denemarken en sindsdien staat het bekend als de Codex Regius, de koninklijke codex. Het werd rond 1270 in IJsland vervaardigd, zo’n veertig jaar nadat Snorri zijn Edda schreef, maar Snorri moet de inhoud grotendeels wel gekend hebben. Waarschijnlijk bestonden er al eerder geschreven verzamelingen van gedichten over goden en helden waar hij uit kon putten. Vrijwel alle eddische gedichten die in dit boek geciteerd worden komen uit de Codex Regius, maar er zijn ook een paar andere. Het gaat daarbij onder meer om Baldrs Draumar (De dromen van Baldr), waarin de dood van de god Baldr voorzegd wordt. In Hyndluljod (Het lied van Hyndla) vinden we veel mythologische informatie in de opsomming van de voorouders van een favoriete held van de godin Freyja. In Rígsthula (Konings register) wordt verteld hoe de sociale klassen ontstaan zijn. Ook zijn gedichten in eddische stijl, vaak over oude Scandinavische helden, opgenomen in prozaverhalen (saga’s) over helden uit de Vikingtijd. Deze verhalen staan bekend als fornaldarsögur (saga’s uit oude tijden).

Saxo, de eerste Deense geschiedschrijver

Bijna alle middeleeuwse bronnen voor onze kennis van de oudnoordse mythen en legenden werden geschreven in IJsland en in het IJslands. Er is een belangrijke uitzondering: de Geschiedenis van de Denen, een lijvig werk in het Latijn, geschreven door de Deense monnik Saxo Grammaticus (‘de Geleerde’), die leefde van rond 1150 tot 1220.

In zijn voorwoord vertelt hij dat de Denen in de voorchristelijke periode ‘de letters van hun eigen taal in rotsen en stenen kerfden om de daden van hun voorouders te vermelden die zij in hun moedertaal bezongen’. Hij beschouwt de IJslanders van zijn tijd als uitstekende bronnen voor verhalen uit de traditie en voor zijn eigen boek maakt hij gebruik van hun materiaal. Net als Snorri beschouwt Saxo de goden en helden uit zijn verhalen als mensen, veelal slim en sluw, die in de prehistorie in Denemarken woonden. Ook hij beschrijft Odin als een buitengewoon knap man, iemand ‘die in heel Europa – ten onrechte – voor een god wordt aangezien’. Ondanks de sceptische toon vormt zijn werk een bevestiging van veel verhalen die we ook van elders kennen. En hij geeft buitengewoon nuttige aanvullende informatie over belangrijke Scandinavische helden als Starkadr en Ragnar Ruigbroek, op wie we in hoofdstuk 5 zullen terugkomen.

Mondeling en schriftelijk

De Noordse mythen
De Noordse mythen
Snorri had zeer waarschijnlijk een stapeltje handschriften vol eddische gedichten op tafel liggen toen hij aan zijn Proza-Edda werkte. Maar we onderschatten nogal eens wat de middeleeuwers allemaal konden onthouden zonder het op te schrijven. Snorri moet een enorm aantal eddische en skaldische gedichten uit zijn hoofd gekend hebben. Daaruit – en misschien ook uit hervertellingen in proza – haalde hij de informatie die hij nodig had om zijn Edda te schrijven. Met zijn werk legde Snorri in feite de vorm van de oudnoordse mythen voor de toekomst vast – zoals het altijd gaat wanneer oude, sinds mensenheugenis steeds weer anders vertelde verhalen als het ware opgesloten worden in letters. Er bestaat dus niet zoiets als een ‘oorspronkelijke versie’ van de mythen. Die is er nooit geweest; het is onmogelijk om te achterhalen wie een bepaald verhaal als eerste verteld heeft. Iedere hervertelling van een mythe verrijkt ons begrip van de structuur en de betekenis ervan. Elke versie biedt nieuwe inzichten in de mythische manier van denken en in de culturele contexten waarin de mythe betekenis heeft. Daarbij kan het gaan om complete gedichten, om losse kenningen of toespelingen, maar ook om afbeeldingen in steen of hout, om schilderijen, textiel of keramiek.

×