Rust, reinheid, regelmaat
Aan het einde van een zonnige voorjaarsochtend in 1905 schoof Aafke Gesina van Hulst, roepnaam Sien, het raam van haar zolderkamer aan de Voorstraat 91 in Harlingen wijd open. De zon wierp felle stralen op de litho van Florence Nightingale die ze een paar jaar eerder van haar moeder had gekregen en die naast haar kledingkast hing. Ze rekte zich uit voor het open raam en haalde een paar keer diep adem.
Sien had er al een halve werkdag op zitten. Om zes uur was ze opgestaan. Ze had een plens koud water uit de lampetkan over haar gezicht gegooid, haar versleten zwarte jurk aangetrokken, het haar in een knot gedraaid, haar bed opgemaakt en koffie gemaakt. Daarna was ze achter haar bureau gaan zitten om haar ‘pamflet voor de jonge moeder’ af te ronden. Een korte tekst was het, bewust bondig gehouden: een…
…beknopte uiteenzetting, hoe moeders hare zuigelingen op de minst omslachtige wijze goed kunnen verzorgen.
‘Een ernstig woordje vooraf ’, had ze boven het voorwoord geschreven. Daarmee hoopte ze haar lezeressen – geen man zou dit vermoedelijk inzien – meteen duidelijk te maken dat dit kleine boekje geen vrijblijvend geleuter bevatte. Het ging over leven en dood, niet meer en niet minder. Het was uiterst belangrijk dat de moeder de adviezen in haar pamflet serieus nam.
Zelf was Sien nooit moeder geworden en dat zat er ook niet meer in, ze was inmiddels 37 en nog altijd niet geïnteresseerd in mannen. Bovendien leefde ze voor haar werk. In haar woonplaats Harlingen, waar de lucht van de zee zich vermengde met die van de tegelfabrieken, had ze als een van de eersten in Nederland een vereniging opgericht voor wijkverpleging, waarmee ze zich een paar jaar later had aangesloten bij de jonge, landelijke vereniging het Groene Kruis.
Sien had zich ontpopt tot drijvende kracht achter deze nieuwe organisatie, die zieke mensen in hun eigen huis verpleegkundige zorg bood en de strijd aanbond met infectieziekten, met name door het promoten van hygiënische maatregelen. Ze reisde door heel Nederland om nieuwe Groene Kruisafdelingen op te zetten, vrouwen te enthousiasmeren voor de wijkverpleging, lezingen te houden over de relatie tussen hygiëne en ziekten en vooral: voorlichting te geven over de verzorging van jonge moeders en hun baby’s, het misschien wel belangrijkste onderdeel van de wijkverpleging.
Pas bevallen moeders zijn wankele wezens, wist Sien, ze konden slecht tegen kritiek en begonnen soms zomaar te huilen. Daarom was ze haar pamflet expres begonnen met suikerzoete krulzinnen over hoe alles in het binnenste van een jong moedertje zou ‘jubelen door ’t vooruitzicht dat zij haar kind zou verzorgen in heerlijke liefde’.
Om daarna to the point te komen:
Sien had diep gezucht toen ze dit opschreef. Een zuigelingensterfte van dertien procent: het was verschrikkelijk en bovendien onnodig. Als alle jonge moeders van Nederland haar adviezen opvolgden, zouden veel meer baby’s in leven blijven. Gezondheid, kon ze hun vertellen, is deels een kwestie van afkomst en geluk, maar óók van hygiëne. Van regelmaat. Van voldoende rust. Allemaal zaken waar je zelf wat aan kan doen.
Ze had de slotalinea van haar voorwoord afgerond, waarin ze samenvatte wat ze het jonge moedertje op de volgende pagina’s ging bijbrengen:
Nu de titel nog.
Sien staarde uit het raam. Buiten stonden een paar jongens te vissen in de gracht; het dienstmeisje dat beneden de stoep aan het schrobben was, gooide pesterig haar emmer leeg op hun dobbers. Aan de overkant rolde een hondenkar voorbij. Een vage geur van groene zeep woei naar binnen, samen met de tonen van de klok van de grote kerk. Sien telde de slagen: twaalf stuks.
Zo dadelijk zou van beneden het belletje klinken waarmee haar moeder liet weten dat het middagmaal klaarstond. Daarna moest ze de stad in om een nieuwe collega in te werken en om vier uur was er een vergadering van haar Groene Kruis over de oprichting van koloniehuizen in Friesland, waar jonge bleekneusjes uit de grote steden dankzij een strakke dagindeling, goede rust en een schone leefomgeving weer op krachten konden komen. Sien gaapte en keek verlangend naar het fris opgemaakte bed dat in een hoekje van de kamer stond. Nog tien uurtjes, zei ze streng tegen zichzelf.
Toen liep ze terug naar haar schrijftafel, doopte haar kroontjespen in de inkt en zette de punt op het papier. ‘Reinheid, Rust en Regelmaat’, noteerde ze in sierlijke krulletters.
Zo, dacht ze tevreden. Die staat.