Aan de voet van de westelijke Pyreneeën ligt op 50 kilometer van de Spaans-Franse grens de stad Pamplona. Deze stad – die door de gemeente zelf Iruña wordt genoemd en door de Basken Iruñea – wordt vrijwel altijd geïdentificeerd met het stierenrennen: de encierro, waarbij tijdens de feesten van San Fermín (7-14 juli) elke dag stieren door de nauwe straatjes van Pamplona worden gestuurd die ’s avonds in de arena hun droevig lot tegemoet gaan.
De encierro ontstond in de middeleeuwen toen herders uit de omgeving hun stieren de stad in voerden: la entrada, op weg naar de Plaza Mayor die als arena dienst deed. In de vroege ochtend werden de stieren de weg opgedreven waarbij bewoners van de stad de boeren hielpen de dieren aan te moedigen met behulp van stokken en veel geschreeuw. In de achttiende eeuw verschenen hekken ter bescherming van omstanders en tweehonderd jaar later doken de eerste toeschouwers eronder door om in plaats van mee te helpen, voor de stieren uit te rennen. Zo ontstond de traditie die nu grote populariteit geniet.
Ontstaan van het koninkrijk
De encierro is echter niet het enige waarmee Pamplona geschiedenis heeft geschreven. Ooit was zij de hoofdstad van een van de machtigste koninkrijken die Spanje ooit heeft gekend en waarvan Sancho de Grote aan het begin van de elfde eeuw de absolute heerser was. Pamplona werd als legerplaats gesticht rond 75 voor Christus door de Romeinse veldheer Cnaeus Pompeius. Hij noemde deze vesting Pompaei-ilun (stad van Pompaeus) die uitgroeide tot de stad Pamplona. Rond 715 veroverden de Moren Pamplona, dat daarna diverse keren doelwit was van aanvallen van zowel de Frankische koning Karel de Grote als de emirs van Córdoba. Zo werd de stad minstens twee keer met de grond gelijk gemaakt. Pamplona is nu de hoofdstad van de Autonomía Navarra, maar dergelijke politieke regio’s bestonden nog niet in de middeleeuwen. Wel ontstonden er in de achtste eeuw op het grensgebied tussen de Moorse en Frankische rijken een aantal christelijke graafschappen die fungeerden als bufferzone, de zogeheten Spaanse Mark. Pamplona was een van die bufferstaatjes. De graafschappen van de Spaanse Mark stonden in eerste instantie onder Frankisch gezag, maar gaandeweg werden zij meer zelfstandig. De bevolking van deze gebieden kozen uit hun midden caudillos (leiders) die de gebieden waarin hun onderdanen woonden beschouwden als persoonlijk eigendom.
In Pamplona kreeg dit zijn beslag met het uitroepen in 824 van Íñigo Arista tot koning met als titel ‘Christicolae princeps’, (christelijke koningszoon). Een eeuw later werd Pamplona uitgebreid met het aan de oostzijde gelegen graafschap Aragón door het huwelijk van de toenmalige koning Sancho I van Navarra met de Aragonese gravin Andregoto Galíndez. Dat illustreert hoezeer de heersers van de christelijke rijken erop uit waren om via familiebanden hun machtsgebied te vergroten. Deze Sancho I van Navarra wist tevens door te dringen op Moors grondgebied en veroverde delen van de Rioja.
Rond 980 werd Pamplona wederom onderworpen aan de macht van de Moren die voortdurend strafexpedities, de zogeheten aceifas, uitvoerden in het christelijke noorden. Deze druk op het christelijke rijk nam af toen in 1009 in het Moorse kalifaat van Córdoba een burgeroorlog uitbrak tussen verschillende Moorse kroonpretendenten die leidde tot het uiteenvallen van het kalifaat in de ‘reinos de taifas’, kleine zelfstandige koninkrijken. De onrust in het kalifaat betekende dat de in 1004 aan de macht gekomen Sancho de Grote de gelegenheid kreeg om zijn koninkrijk te consolideren en uit te breiden.
De regeerperiode van Sancho de Grote
Sancho de Grote (el Mayor, voluit Sancho Garcés III), begon zijn regeerperiode, die ruim dertig jaar zou duren, op twaalfjarige leeftijd. Als regentessen traden zijn moeder Jimena en grootmoeder Urraca op. Laatstgenoemde was de dochter van de graaf van het ten westen van Pamplona gelegen Castilië, alweer een voorbeeld van hoe door familiebanden te smeden christelijke vorsten hun invloedssfeer uitbreidden. Tussen 1016 en 1025 voegde Sancho twee belangrijke graafschappen – die van Sobrarbe en van Ribagorza, gelegen ten oosten van Aragón – toe aan zijn rijk. Daarmee grensde Pamplona aan het domein van de graaf van Barcelona, Berenguer Ramón I, een zwager van Sancho. Maar ook in het westen breidde Sancho zijn invloed uit. De regentessen hadden ervoor gezorgd dat hij in 1010 Munia, de dochter van de graaf van Castilië huwde die delen van Castilië als bruidsschat meekreeg. Sancho verkreeg definitief zeggenschap over Castilië toen in 1017 de graaf overleed en Sancho de opvoeding van diens minderjarige opvolger op zich nam. Ook het verder naar het westen gelegen koninkrijk León kwam binnen de invloedssfeer van de koning van Pamplona. Doordat Sancho de Grote zijn dochter Jimena Sánchez uithuwelijkte aan Bermudo, de zoon van koning Alfonso V van León, versterkte hij niet alleen het christelijke blok tegen de Moren, maar vergrootte hij tevens zijn kansen om volledige macht over León te krijgen. Dat werd realiteit toen Alfonso V overleed en Sancho Bermudo onder zijn hoede nam. In ruil voor de zorg over de opvoeding van Bermudo werd León, net als Castilië, een vazalstaat van Pamplona. Zo kreeg Sancho III heerschappij over vrijwel het gehele noordelijk deel van het schiereiland zonder bloedvergietende veroveringstochten. Of hij beschouwd werd als keizer van christelijk Spanje (Imperator totius Hispaniae) is niet zeker. Aan het eind van zijn leven was Sancho de Grote van Pamplona zonder twijfel de machtigste vorst van de christelijke rijken in het noorden van het Iberisch schiereiland. Tegenover dit sterke Pamplona lag een door interne twisten verscheurd kalifaat, waarmee de machtsverhouding op het Iberisch schiereiland leek te zijn verschoven ten gunste van de christenen. Maar na de dood van Sancho de Grote in 1035 wijzigde de situatie in het noorden.
Sancho’s erfenis
Sancho de Grote had drie zonen uit zijn huwelijk met Munia: García, Fernando en Gonzalo en een uit een onwettige relatie: Ramiro. Deze vier erfden elk een deel van het rijk. Als oudste en wettige opvolger van zijn vader werd aan García de kern van het rijk, Pamplona, toegewezen, dat vanaf dat moment Navarra werd genoemd. Ramiro kreeg het graafschap Aragón, Gonzalo de graafschappen Sobrarbe en Ribagorza en aan Fernando viel Castilië ten deel. Bij testament had Sancho bepaald dat Ramiro, Gonzalo en Fernando onderhorig zouden zijn aan de oudste zoon, de nieuwe koning van Navarra: García Sánchez III. Dit om de eenheid in het zo machtige christelijke rijk te waarborgen. Historici uit de twaalfde eeuw beschouwden deze handelwijze van Sancho de Grote als ‘onbegrijpelijk in retrospect’, vooral omdat Castilië groter en belangrijker was dan het koninkrijk Navarra en door toekenning van Aragón aan Ramiro er een zelfstandig koninkrijk kon ontstaan naast dat van Navarra. Een handelwijze die inderdaad vreemd lijkt, maar volgens het destijds bestaande recht logisch was. De erfopvolging gold in de elfde eeuw alleen voor het rijk Pamplona dat Sancho zelf ook had geërfd en beschouwd werd als zijn persoonlijk bezit. Voor de gebieden die hij later door verovering of het aangaan van familierelaties in beheer kreeg, gold dat niet en deze zouden dus na zijn dood weer zelfstandig worden. Door zijn zoons deze graafschappen in handen te geven, trachtte Sancho juist te voorkomen dat zijn imperium uiteen zou vallen.
Het pakte echter anders uit dan Sancho de Grote zich had voorgesteld. Na zijn dood ontwikkelde zich een heftige broederstrijd om de erfenis en viel het imperium uiteen. Navarra bleef achter als relatief onbeduidende machtsfactor tussen twee in opkomst zijnde koninkrijken Aragón en Castilië, waarvan respectievelijk Ramiro en Fernando de grondleggers waren. In 1512 werd Navarra gevoegd onder de kroon van het moderne Spanje, ontstaan in 1469 door het huwelijk van de katholieke vorsten Isabel I van Castilië en Fernando II van Aragón.
Lees ook: Stieren en bolwerken van Pamplona
Overzicht van boeken over de geschiedenis van Spanje
Bronnen ▼
– Usunáriz Garaoya, J.M., Historia breve de Navarra, Silex ediciones, Madrid, 2006