Een maand of twee geleden schijnt een van de medewerkers van De Volkskrant een hard oordeel te hebben geveld over het liedje waarmee Portugal meedeed aan het Eurovisiesongfestival. Later, zo las ik in de rubriek van de Ombudsvrouw, publiceerde de krant een “herstelrecensie”. Ik had van zo’n type recensie nog nooit gehoord maar wat me opviel was de motivatie om…
“…een verkeerde inschatting recht te zetten. … Daags na de eerste halve finale bleken andere Songfestivalrecensenten Portugal wel goed te vinden.”
De Ombudsvrouw noemt nog andere redenen om het oordeel aan te passen, maar het staat er toch echt: de mening van andere recensenten doet ter zake. Dit zette me aan het denken omdat ik, als ik een recensie schrijf (doorgaans geschiedenisboeken), probeer mijn oordeel niet te ijken aan wat anderen ervan vinden, maar aan enigszins vaste criteria.
Evenwichtigheid is bijvoorbeeld zo’n criterium. Als Simon Schama in zijn Story of the Jews wel aandacht besteedt aan de christelijke anti-joodse polemiek maar niet aan de joodse antichristelijke polemiek, is het boek niet in evenwicht, punt uit, en dat heb ik in mijn recensie in het NRC Handelsbladdan ook geschreven. Toen andere recensenten, zoals Anet Bleich in De Volkskrant, Schama’s Story of the Jews wel goed bleken te vinden, was dat geen aanleiding voor een herstelrecensie. Dat die anderen het verschil niet herkennen tussen een geschiedenisboek en “inspirational literature” verandert immers niets aan de eenzijdigheid van Story of the Jews.
Criteria
Evenwichtigheid is dus één van mijn criteria. Het lijkt me daarnaast vanzelfsprekend dat een auteur niet aanneemt wat moet worden bewezen. Een tweede criterium is dus of de argumentatie op orde is. Een derde criterium is dat de schrijver geen gebeurtenissen verzint waarvoor geen bronnen bestaan.
Dat laatste is problematischer dan het klinkt, want “das wahre Faktum steht nicht in den Quellen”. Feiten zijn altijd reconstructies en er is altijd onderzoek verondersteld. Een goede auteur legt daarom ook uit hoe hij de feiten reconstrueerde. Als dit niet goed aansluit bij de doelgroep, zal een goede auteur de lezer op weg helpen naar vervolgliteratuur waarin de methode wél wordt uitgelegd. Ik heb op mijn blog al vaker verwezen naar het advies Tussen onderzoek en samenleving en volsta ermee te herhalen dat het wetenschappelijk proces inzichtelijk behoort te worden gemaakt.
Dat hoeft niet voor elke doelgroep, maar die inzichtelijkheid moet er wel zijn. Voor mijn vak, de oudheidkunde, ontbreekt die vervolgliteratuur echter. We hebben alleen de simpele eerste kennismakingen en de wetenschappelijke literatuur, terwijl het tussenniveau vrijwel afwezig is. Er valt daardoor zelden iets te beleven voor lezers die wel de middelbare school hebben afgemaakt maar geen doctor in de letteren zijn. (Een prettige uitzondering is De eerste wereldtaal. De geschiedenis van het Aramees van Holger Gzella, waarvan ik de PDF toevallig net heb gelezen.)
Kortom, ik verwacht van een boek over de oude wereld dat het in evenwicht is en dat de argumentatie deugt. Daarnaast neem ik het zojuist genoemde advies over en verwacht ik dat de auteur óf uitlegt hoe hij is gekomen tot zijn reconstructie óf verwijst naar literatuur op het tussenniveau.
Evenwicht, argumentatie en onderbouwing dus. Dit drietal is in mijn optiek belangrijker dan een vierde criterium: de stijl van een boek. Je kunt daarover van mening verschillen natuurlijk. Ik heb althans weleens een bespreking in het Historisch Nieuwsblad gelezen waarin een boek werd afgebrand met als enige argument dat het slecht was geschreven.
Wat voorafgaat
Aan de recensie gaat nog iets vooraf: de keuze of je een boek überhaupt moet bespreken. De belangrijkste reden om een boek te negeren is de aanwezigheid van de geboden informatie op het internet. Dan is het boek immers overbodig en er zijn heel veel boeken zonder meerwaarde. Toch is het boek, als medium, nog niet dood. Er zijn nog steeds auteurs die een gestructureerde inleisjding bieden tot een voor de lezer niet vertrouwd onderwerp. Het boek van Gzella dat ik zojuist noemde, biedt zo’n overzicht. Een ander voorbeeld is Oudheid als ambitie van Enenkel en Ottenheym, een boek over de omgang met oudheden in de Vroege Nieuwe Tijd. Beide boeken voegen iets toe aan het al bestaande informatieaanbod.
Als een boek iets toevoegt, is het bespreekbaar. De tweede vraag is of ik degene ben die het moet bespreken. Ik schrijf bijvoorbeeld wél over geschiedenisboeken maar niet over andere vakgebieden. Dit hangt overigens wel een beetje af van het medium. Ik ben geen taalkundige en zal dus in de krant niet schrijven over Gzella’s boek over het Aramees, maar ik zou er best een blogstukje aan kunnen wijden, zoals ik ook weleens blog over een vertaling die me plezier heeft gedaan.
Kortom: ik denk dat een recensent even moet nadenken of hij een boek wel beoordelen kán. Sta me op dit punt echter een digressie toe. Je zou denken dat elke schoenmaker zich bij zijn leest houdt, maar dat is helaas niet zo. Voor mijn vakgebied is het echt een probleem dat iedereen meent erover te kunnen oordelen. Met vaak catastrofale gevolgen: ongehinderd door enige kennis typeerde Elsbeth Etty ooit Fik Meijers prul over Jezus als het werk van een “erudiete verteller”. Ik zou er een lief ding voor overhebben als redacties vooraf aan de recensenten van geschiedenisboeken – of althans boeken over oude geschiedenis – zouden vragen wat hun tentamencijfer was voor Theorie van de Geschiedenis. Als ze zo’n tentamen niet hebben afgelegd, kunnen ze in veel gevallen beter afzien van het bespreken van geschiedenisboeken.
Nog een reden om niet te recenseren: als je de auteur goed kent. Nu is dat in een klein wereldje als dat van de oudheidkunde moeilijk te vermijden, maar je kunt in overleg met de redactie een ander soort artikel schrijven. Zo heb ik het fotoboek Romeinen van Sjef Verstraaten, waar ik verschillende betrokkenen van kende, niet gerecenseerd maar gebruikt als aanleiding om het verschijnsel re-enactment uit te leggen. Ik sla ook weleens opdrachten af. Op mijn blog ben ik iets soepeler maar als ik aandacht besteed aan het boek van een bekende, geef ik een full disclosure. U denkt dat dit vanzelf spreekt, maar het is meer dan eens voorgekomen dat classici de boeken bespraken waaraan ze hadden meegewerkt (meer).
Scepsis
Zoals ik al eens eerder heb aangegeven is, met een lelijk woord, de kennisinfrastructuur voor de oudheidkunde ingestort. Zolang er geen uitleg is van het wetenschappelijk proces, kunnen mensen niet weten dat er wetenschappelijke methoden zijn, zullen ze blijven denken dat een professionele vorming niet noodzakelijk is, zullen amateurs soms goede en soms slechte geschiedenisboeken blijven schrijven en zullen redacties niet-specialisten blijven vragen daarover te oordelen. Het gevolg is dat er een wolk is van onjuiste informatie over de oude wereld. Het publiek selecteert daaruit wat het nodig heeft en wordt sceptisch over de rest, inclusief datgene wat wél verantwoord is.
Dit is uiteraard niet uniek voor de oudheidkundige disciplines en het antwoord is bekend: leg uit wat wetenschappelijke informatie beter maakt dan andere. Ik noemde Tussen onderzoek en samenleving al. Ik schreef toen dat hier op twee manieren invulling aan kan worden gegeven: we mogen verwachten dat de auteur van een boek over de oude wereld óf het filologische handwerk, de historische verklaringsmodellen en de archeologische methoden uitlegt, óf verwijst naar publicaties waarin zulke zaken staan uitgelegd.
Er is echter nog een andere tweedeling: er zijn sceptische en minder sceptische doelgroepen. Toen ik Mary Beards SPQR besprak voor een algemeen medium als het NRC Handelsblad, kon ik de bestaande scepsis niet negeren. Mijn vakterrein komt immers vaak met overdrijvingen en onwaarheden in het nieuws. Ik heb er dus op gewezen dat Beard wetenschapsscepsis voedt door haar vele niet in het boek onderbouwde claims. Zou ik hetzelfde boek daarentegen hebben besproken voor een tijdschrift als Hermeneus, dan zou ik een heel andere recensie hebben kunnen schrijven, aangezien de lezers van dat blad de waarde van de klassieke cultuur als vanzelfsprekend aannemen.
(Tussen haakjes: willen de klassieken een toekomst hebben, dan moeten we de Oudheid niet uitleggen aan de lezers van Hermeneus, maar de lezers van het NRC Handelsblad terugwinnen. We moeten dus tonen dat oudheidkundige disciplines wél relevant zijn, wél een wetenschap zijn en wél boeiend zijn. Een wetenschap die zich niet uitlegt op het tussenniveau, heeft geen belang meer.)
Ballen en sterren
Vaak eindigt een bespreking met het aantal sterren of ballen dat een boek waard zou zijn. Dit is problematisch. Op mijn leestafel ligt nu bijvoorbeeld een boek van een auteur die weinig ambitie heeft maar zijn laag-gestelde doelen wel haalt. Vanuit zijn perspectief bezien zou het boek vier of vijf sterren verdienen. Kijk ik vanuit het perspectief van de lezer van het NRC Handelsblad (hoogopgeleid, kritisch), dan is drie al veel. Een echte oplossing voor dit dilemma heb ik niet, al weet ik wel dat de recensent meer de belangen van de lezer moet dienen dan die van de auteur.
Het gebeurt slechts zelden dat een boek vanuit alle perspectieven goed is, maar zulke boeken zijn er wel. Het tweede deel van John Romers A History of Ancient Egypt vond ik heel geslaagd: de auteur maakt torenhoge ambities waar, de lezer krijgt een boek in handen dat hem serieus neemt en het gebodene is niet slechts de papieren versie van wat op het internet valt te vinden. Een goed boek over de Oudheid, het kan dus wel. Nog is niet alles verloren.
Kortom
Ik denk dat de lezer van de bespreking van een geschiedenisboek mag verwachten dat de recensent controleert of het voldoet aan de elementaire voorwaarden:
- het moet in evenwicht zijn,
- de argumentatie moet deugen en
- het behoort óf uit te leggen wat het wetenschappelijk proces is óf naar vervolgliteratuur te verwijzen.
Of er überhaupt wordt gerecenseerd is afhankelijk van:
- Heeft het boek een meerwaarde boven het internet?
- Heeft de recensent een persoonlijke relatie tot de auteur?
- Heeft de recensent de expertise om het boek te beoordelen?
De perfecte recensie bestaat ondertussen niet. Er zal altijd een subjectief element meespelen. Gelukkig is dat niet het laatste woord: zowel voor het geschiedenisboek zelf als voor de bespreking daarvan bestaan kwaliteitscriteria, die weliswaar veranderen en waarover valt te discussiëren, maar die in elk geval benoembaar zijn. Ik hoop dat ik dat in dit wat lang uitgevallen stukje heb kunnen uitleggen.
Wat ik maar zeggen wil: een zo niet redelijk dan toch onderbouwd oordeel komt mijns inziens tot stand door te kijken naar criteria als de hier genoemde en niet, zoals bij het songfestival, door te kijken naar wat anderen ervan denken. De kwaliteit van een boek over het verleden wordt niet bepaald bij meerderheid van stemmen.
Zie ook: boekbesprekingen op Historiek