Dark
Light

Een onmogelijke opgave in Indië: humanitair kolonialisme

Boeiende biografie over Herman Warner Muntinghe
11 minuten leestijd
Gezicht op Batavia in 1754. Aquarel van W.H.V. Bork, 1807
Gezicht op Batavia in 1754. Aquarel van W.H.V. Bork, 1807 (Rijksmuseum)

In zijn biografie van Herman Warner Muntinghe (1773-1827) gunt Jan Folkerts ons een inkijkje in de staatsvorming in Indië aan het begin van de negentiende eeuw. De Vereenigde Oost-Indische Compagnie had schipbreuk geleden, de staat nam Indië over. Koloniale bestuurders zagen zich geplaatst voor grote vraagstukken en dilemma’s – dilemma’s waarover de auteur terecht stelt dat ze fundamenteel onoplosbaar waren.

Heus niet altijd, maar toch wel geregeld is de interesse van Nederlanders die over Indië/Indonesië schrijven terug te voeren op ‘iets’ in hun familiegeschiedenis. Zo ook bij Muntinghe-biograaf Jan Folkerts (Zaltbommel 1953). In 1810 stapte een zevenjarig jongetje aan wal in de Franse havenstad Bordeaux. Het kind was in Indië als slaafje gekocht door een Nederlandse militair. Die was in 1810 op missie naar Parijs en bezocht daarna ook zijn ouders in het Groningse Veendam. Onder hun hoede liet de militair het jochie achter. Het Indisch-Groningse kereltje werd de overgrootvader van een oma van auteur Folkerts. Overbodige kennis? Zeker, maar toch aardig om te weten.

Muntinghe achtte ‘een florerende koloniale economie die zowel aan het moederland als aan de Indonesische bevolking welvaart zou brengen’ haalbaar.

En nu het levensverhaal van Herman Warner Muntinghe. Het boek is de handelseditie van het proefschrift waarop historicus Folkerts op 30 oktober 2023 promoveerde aan de Vrije Universiteit in Amsterdam. Wat opvalt, zijn de titels van dissertatie en boek. ‘Architect van de koloniale staat: Het excentrieke leven van Herman Warner Muntinghe (1773-1827)’ was de titel van het proefschrift. Trefzeker en feitelijk. Voor het boek is dat ‘architect van de koloniale staat’ gedegradeerd naar de ondertitel en is gekozen voor de hoofdtitel: ‘De koloniale illusie’. Mooi, want poëtischer, maar het roept wel onmiddellijk de vraag op: hoezo illusie?

Twee onverenigbare doelen

Voor het antwoord op die vraag wordt van de lezer enig doorzettingsvermogen gevergd. Natuurlijk, gaandeweg zijn verhaal laat Folkerts geregeld zien voor welke dilemma’s de bestuurders stonden die na de VOC-tijd de koloniale staat Nederlands-Indië moesten vormgeven. Maar pas in de allerlaatste alinea van zijn verhaal, we zijn dan op pagina 320, zelfs pas in de laatste zin van die alinea noteert de auteur wat dan die illusie was.

Als zeer hoge bestuurder in Indië had Herman Warner Muntinghe twee soorten doelen nagestreefd: economische (winst voor Nederland) en humanitaire (de Indische bevolking behoorlijk behandelen en een behoorlijk bestaan gunnen). Muntinghe achtte ‘een florerende koloniale economie die zowel aan het moederland als aan de Indonesische bevolking welvaart zou brengen’ haalbaar. Maar in zijn slotzin rept Folkerts juist over ‘de fundamentele onverenigbaarheid van die doelen’. Waarmee hij dus zegt: wat Muntinghe najoeg, was een illusie.

Een Javaanse hoffunctionaris, tussen 1820 en 1870 vastgelegd door een anonieme, waarschijnlijk Javaanse schilder.
Een Javaanse hoffunctionaris, tussen 1820 en 1870 vastgelegd door een anonieme, waarschijnlijk Javaanse schilder. (Rijksmuseum)
De visie van Muntinghe doopt de auteur ‘humanitair kolonialisme’. Maar al in zijn inleiding wijst hij erop dat ‘dit begrip een interne tegenstelling is, omdat kolonialisme met zijn ongelijke machtsverhouding tussen kolonisator en gekoloniseerde nu eenmaal per definitie niet humanitair is’. Geen wonder dat we de hoofdpersoon, Muntinghe, vaak en langdurig zien worstelen met wat hij juist acht en wat hem in de omstandigheden van zijn tijd als haalbaar voorkomt.

Hoe belangrijk Muntinghe ook was voor de opbouw van het Indische bestuur, er bestaat voor zover bekend van hem helaas geen enkele afbeelding. Geen geschilderd portret, geen ets of gravure, niets. In 2020 plaatste de Indonesische nieuws- en achtergrondwebsite Tirto.id bij een artikel over Muntinghes activiteiten in Palembang (Sumatra) wel een portret, maar naar valt aan te nemen was dat geheel aan de fantasie van de tekenaar ontsproten. Een vraag daarover liet de Tirto-redactie onbeantwoord.

Opleiding en invloed

Herman Warner Muntinghe – niet te verwarren met zijn familielid en bijna-naamgenoot Herman Muntinghe, die in Groningen een bekende hoogleraar was – werd in Amsterdam geboren in welvarende kringen. De familie aan vaderskant had veel bestuurders in de stad en provincie Groningen voortgebracht, aan moederkant ging het om een rijk koopmansgeslacht. Herman Warner groeide op in Rhenen, waar zijn vader eerst schepen en daarna burgemeester was, en vervolgens in Groningen, waar zijn vader rechter was.

Aan de Groningse universiteit werd Muntinghe opgeleid tot jurist, waarna hij vanaf 1796 een poos in Engeland verbleef, in Groningen eerst advocaat werd en vervolgens rechter in een klein dorpendistrict. In 1801 volgde een benoeming die het voorportaal zou zijn van zijn verdere loopbaan. Hij werd fiscaal van de Raad van Aziatische Bezittingen en Etablissementen. Die raad was de rechtsopvolger van de in 1799 opgeheven VOC. Met als standplaats Amsterdam was Muntinghe als fiscaal de hoogste openbare aanklager voor alle Nederlandse koloniale bezittingen in Azië.

Wat betreft koloniaal beleid onderging hij in die periode de invloed van de broers Dirk en Gijsbert Karel van Hogendorp. Zij meenden dat Java/Indië voor Nederland winstgevend kon zijn, terwijl tegelijk de plaatselijke bevolking behoorlijk kon worden behandeld en een goede levensstandaard ten deel kon vallen. Voorwaarden waren volgens Dirk: particulier landeigendom, vrijheid van persoon, vrijheid van handel, afschaffing van alle gedwongen herendiensten en een goed rechtssysteem. De officiële richtlijnen voor Indië die in 1804 werden vastgesteld gingen daar op belangrijke onderdelen tegenin, maar ze lieten ook ruimte voor verbetering van het lot van de gewone Javaan.

Een nieuwe koloniale staat

In Batavia werd begonnen met de opbouw van een koloniale staat die anders in elkaar zou zitten dan het voormalige VOC-handelsimperium. Muntinghe behoorde tot de groep hoge ambtenaren die met het oog daarop naar Batavia werd gestuurd. Hij begon er als procureur-generaal (hoogste aanklager) bij het nieuwe Hoge Gerechtshof van Indië. Begin november 1806 kwam hij op Java aan. Met een onderbreking in 1823-1825 zou hij er blijven tot zijn dood in 1827. Bijna altijd vervulde hij er zeer hoge bestuursfuncties. Hoewel er diverse wisselingen van regime plaatsvonden, bleef Muntinghe in de bestuurlijke top de constante factor, reden waarom zijn biograaf hem ‘architect van de koloniale staat’ noemt – niet de enige, wel ‘de belangrijkste’.

Die regimewisselingen in Indië hielden verband met de politieke ontwikkelingen in Europa. Zo was in het door de Fransen overweldigde Nederland eerst de Bataafse Republiek gevormd, die vervolgens werd omgezet in het Koninkrijk Holland. In 1811 maakten de Britten zich meester van de kolonie in de Oost, maar na het Britse tussenbestuur nam Nederland (inmiddels het Koninkrijk der Nederlanden) in 1816 het roer weer over.

Op 4 augustus 1811 landt het Britse invasieleger iets ten oosten van Batavia. Gravure van Joseph Jeakes
Op 4 augustus 1811 landt het Britse invasieleger iets ten oosten van Batavia. Gravure van Joseph Jeakes (National Library Singapore)

In Batavia kreeg Muntinghe na zijn aankomst in 1806 eerst te maken met de gewoonlijk als zwak gekarakteriseerde gouverneur-generaal Albertus Henricus Wiese. Een krachtpatser trad echter aan in januari 1808: de Fransgezinde militair Herman Willem Daendels. Ook in het huidige Indonesië is diens naam nog bekend, alleen al omdat hij het initiatief nam tot de aanleg van de Grote Postweg, die Java’s belangrijkste steden, Batavia en Surabaya, met elkaar moest verbinden. Dat en andere projecten werden overigens, tegen de zin van Muntinghe, nog uitgevoerd met gedwongen arbeid (herendiensten).

Shocktherapie

Met Muntinghe als een van zijn belangrijkste stafleden begon Daendels aan wat Folkerts een ‘koloniale shocktherapie’ noemt. Het oude handelsimperium werd omgevormd tot koloniale staat. Daarbij hoorde bijvoorbeeld dat Daendels de adellijke Javaanse regenten voortaan behandelde als ambtenaren van die staat. En de gewone Javanen waren geen onderdanen meer van de regenten of vorstendommen, maar van het koloniale bestuur in Batavia. Wel kregen de vorstendommen Banten (West-Java) en Yogyakarta en Surakarta (Midden-Java) een autonome status. Maar toen de sultan van Banten weerspanning bleek, schoof Daendels hem terzijde en liet hij diens kraton (paleis) door militairen plunderen.

Postuum portret van Daendels
Postuum portret van Daendels, in 1838 geschilderd door Raden Sarief Bastaman Saleh. (Rijksmuseum)
Ten bate van de economie werd de koffieteelt in de Preanger (West-Java) enorm uitgebreid. Ook formaliseerden Daendels en Muntinghe het in de praktijk al gegroeide duale rechtsstelsel: westerse wetten en rechters voor Europeanen, het traditionele adat-recht voor de ‘inlanders’. Bij dat alles schetst Folkerts Daendels als de daadkrachtige vernieuwer en Muntinghe als de man die de hervormingen van een intellectuele basis voorzag. Samenvattend stelt de biograaf dat Muntinghe in deze jaren zijn stempel vooral drukte op de bestuurlijke inrichting van de kolonie, terwijl hij zich later hoofdzakelijk met economische kwesties bezighield.

Nog in de periode-Daendels trouwde Muntinghe, toen zesendertig, in december 1809 met de negentienjarige Wilhelmina Adriana Senn van Basel. Tussen hen ging het niet lang goed. Al in oktober 1810 scheidden ze van tafel en bed, al bleef het huwelijk formeel in stand tot Muntinghes overlijden. Voortaan woonde hij samen met drie slavinnen. De biograaf suggereert dat er wel een seksuele relatie zal zijn geweest, iets wat in het toenmalige Indië overigens niet ongewoon was.

Grondverkoop aan Europeanen

Begin augustus 1811 verscheen bij Batavia een grote Britse vloot. Militair had het Nederlandse bewind nauwelijks verweer. De laatste troepen capituleerden medio september bij Salatiga (Midden-Java). De grote lijnen voor het Britse tussenbestuur op Java (1811-1816) werden uitgezet door gouverneur-generaal Lord Minto van de East India Company, die echter maar een paar weken op Java verbleef. De ambitieuze Thomas Stamford Raffles moest er praktisch handen en voeten aan geven, met Muntinghe als belangrijkste adviseur en topambtenaar aan zijn zijde.

Thomas Stamford Raffles , in 1817 geschilderd door George Francis Joseph.
Thomas Stamford Raffles , in 1817 geschilderd door George Francis Joseph. (National Portrait Gallery, Londen)
Uit het tijdperk-Raffles worden de agrarische en belastinghervormingen als de belangrijkste beschouwd. De militaire macht van het sultanaat Yogyakarta werd gebroken, de slavernij ingeperkt (algehele afschaffing volgde pas in 1860), de macht van de Javaanse regenten verder beknot en er werd een landrente (belasting) ingevoerd, te innen door de dorpshoofden. Aan die dorpshoofden werden gouvernementslanden verhuurd, behalve in de Preanger en Batavia en omgeving werden de gedwongen herendiensten afgeschaft en koffietelers zouden van het gouvernement voor hun oogst een redelijke prijs krijgen.

Om aan genoeg geld te komen verkocht het gouvernement grote stukken land aan particulieren – een idee van Muntinghe. Ook hijzelf deed er zijn voordeel mee. Voor een mooi prijsje kocht hij bij de noordkust van West-Java landerijen die bij elkaar groter waren dan de provincie Utrecht, waar 59 dorpen lagen en 16.000 mensen woonden. In 1816 kwam het er tot een vreedzame opstand van boeren die zich verzetten tegen de enorme knevelarij door distritshoofden. Het verzet werd door het gouvernement bloedig onderdrukt. Het bracht Muntinghe tot de conclusie dat grondverkoop aan Europeanen toch niet zo’n goed idee was. Zijn landgoederen zette hij in 1817 te koop.

Gezien zijn nogal wisselende opvattingen over grondbezit (in handen van de koloniale staat of van Europese ondernemers) trekken historici wel lijnen van hem naar twee zeer verschillende stelsels uit latere tijden. Ten eerste naar het Cultuurstelsel (1831-1870), waarbij op Java overheidsgronden werden omgevormd tot grote plantages waarop lokale boeren ernstig werden uitgeperst. En ten tweede naar de periode vanaf 1870, toen Java werd opengesteld voor Europese ondernemers.

Godert van der Capellen, geschilderd door Cornelis Kruseman.
Godert van der Capellen, geschilderd door Cornelis Kruseman. (Rijksmuseum)
In 1816 liep het Britse tussenbestuur op Java ten einde. Raffles verdween van het toneel, nieuwe Nederlandse bestuurders onder wie gouverneur-generaal Godert baron Van der Capellen maakten hun opwachting. En Muntinghe? Die bleef.

Geen gouverneur-generaal

Eigenlijk had hij zelf gouverneur-generaal willen worden. Muntinghes biograaf noteert dat dit uitmondde in ‘een crisis die hem definitief veranderde’.

Van een stabiele factor onder Daendels en Raffles ontwikkelde hij zich (…) tot een eigengereide koloniaal met excentrieke luimen (…) die werd omschreven als lui en liederlijk.

Bij dat ‘liederlijk’ moeten we eerder denken aan ‘seksuele escapades’ dan aan alcoholmisbruik, meent Folkerts. Niettemin behield Muntinghe ook de jaren die volgenden aanzienlijke invloed op het bestuur, al was het maar doordat hij opnieuw in hoge functies werd benoemd.

In 1817 werd hij als commissaris naar het weerspannige sultanaat Palembang op Sumatra gestuurd. Hij ontketende er wat nog altijd bekend staat als de perang Menteng, de oorlog van Muntinghe. Curieus is dat hij in het Palembangse tevens stuitte op zijn oude collega Raffles. Die was inmiddels gestationeerd in het Britse steunpunt Benkulu op Sumatra’s westkust en stuurde militairen naar Palembang. Kijken we naar de heel grote lijn, dan was de uitkomst een Nederlands-Brits akkoord dat onder meer inhield dat de Britten Sumatra verlieten. In plaats daarvan vormde Raffles op het zuidpuntje van het Maleisische schiereiland de stad Singapore om tot snel in belang toenemende Britse handelspost. Dat deed de Indische economie geen goed.

Buitenzorg, het vakantie- en buitenverblijf van de Nederlandse elite in Batavia
Achterkant van het paleis in Buitenzorg (Bogor), waar sinds Raffles de gouverneurs-generaal resideerden. Het schilderij is in 1834 gemaakt door Willem Troost. In dat jaar werd het paleis zwaar beschadigd door een aardbeving, waarna sloop en de bouw van een nieuw paleis volgden. – Schilderij van Willem Troost, ca. 1834-1836 (Rijksmuseum)

Muntinghe trad begin 1820 weer aan als lid van de Raad van Indië – samen met de gouverneur-generaal het hoogste bestuursorgaan. In die functie bepleitte hij voor de kolonie twee systemen: vrijhandel op Java en protectionisme daarbuiten. Dat laatste vond hij tijdelijk nodig totdat de economie van Sumatra en Borneo een integraal geheel zou vormen met die van Java. Verder waarschuwde hij er krachtig tegen op Java grond te verkopen aan Europese ondernemers, die hij ‘een parasite plant’ noemde. Een uitzondering wilde hij slechts maken voor ondernemingen waarvoor veel kapitaal nodig was, zoals in de sectoren indigo (een kleurstof) en suiker. Biograaf Folkerts onderschrijft de opmerking van een eerdere auteur dat Muntinghe en Van der Capellen niet principieel tegen particulier initiatief in Indië waren, maar wel tegen…

…die Europese en andere ondernemers die zich slechts wilden verrijken ten koste van de bevolking.

Eind 1822 vroeg Muntinghe ontslag als Raad van Indië. Hij wees erop dat zijn gezondheid te wensen overliet en dat er ‘particuliere belangen van een tedere aard’ waren die maakten dat hij naar Nederland wilde terugkeren. Over die ‘particuliere belangen van een tedere aard’ kan de biograaf geen opheldering verschaffen.

Nederlandsche Handel-Maatschappij

In Nederland hield Muntinghe zich in 1823 en 1824 vooral bezig met de oprichting van de Nederlandsche Handel-Maatschappij (NHM), een van de voorlopers van bank ABN Amro. Van die NHM was Muntinghe volgens Folkerts de geestelijke vader én de spil om wie alles draaide. Maar hij stuitte op koning Willem I.

Portret van Willem I koning der Nederlanden Joseph Paelinck 1819 (Rijksmuseum)
Portret van Willem I koning der Nederlanden Joseph Paelinck 1819 (Rijksmuseum)
Muntinghe vond oprichting van de NHM óók van belang voor het moederland, maar evenzeer, zo niet meer, voor de economie van Indië, die kampte met zware concurrentie van Singapore. De koning zag dat anders. Die had het oog nadrukkelijk gericht op het belang van het bedrijfsleven in het moederland. In 1824 werd de NHM inderdaad opgericht. De zaken waren zo geregeld dat het inzicht van de koning prevaleerde. Voor Muntinghe was het een bittere teleurstelling, temeer omdat hij ook nog eens was gepasseerd voor een plaats in de NHM-directie.

Half mei 1825 keerde Muntinghe terug op Java. Slechts aan de zijlijn opereerde hij tijdens de verwoestende Java-oorlog die dat jaar uitbrak. De door het koloniale bestuur financieel en anderszins getergde Javaanse adel en de bevolking met eigen grieven schaarden zich onder de banier van de charismatische Yogyase prins Diponegoro. Uiteindelijk won het koloniale bestuur, maar dat was pas in 1830, drie jaar na Muntinghes overlijden.

Wel een rol speelde hij in de weer oplaaiende krachtmeting tussen voor- en tegenstanders van grootschalig Europees grondbezit op Java. Folkerts beschrijft hoe in Den Haag de bakens werden verzet (koning en ministerraad wilden Europese ondernemers te wille zijn) en dat Muntinghe meende dat hij mede daarom uiteindelijk een draai moest maken – al bleef hij wel pleiten voor een evenwicht tussen het Europese ondernemersbelang en dat van de Javaanse bevolking.

Begin 1827 vroeg hij om gezondheidsredenen ontslag als Raad van Indië en probeerde hij een gratis overtocht naar Nederland los te peuteren. Zover kwam het niet. Zijn geldzaken bleek hij de achterliggende jaren zo slecht te hebben behartigd dat zijn financiële ‘kaartenhuis’ instortte, aldus zijn biograaf. Een terugreis naar Nederland zat er niet meer in. Muntinghe verhuisde van Batavia naar het zo’n 350 kilometer oostelijker Pekalongan (Midden-Java).

De koloniale illusie - Jan Folkerts
 
Op 24 november 1827 overleed hij daar en de omstandigheden waren nogal treurig. Folkerts:

Wie er bij Muntinghe waren toen hij stierf is onbekend, en slechts enkele zakelijke mededelingen over zijn dood bereikten het grote publiek. Er verschenen geen in memoriams in de kranten, geen overlijdensadvertenties en geen waarderende woorden.

En: “(…) bij zijn dood ver weg van Batavia (was hij) al bijna vergeten’’.

In de jaren na 1850 werd hij min of meer herontdekt. Dat hing samen met de aanzwellende kritiek op het voor de Javaanse bevolking zo onderdrukkende Cultuurstelsel. Ook werd Muntinghe wel gezien als voorloper van Multatuli die in 1860 zijn geruchtmakende boek Max Havelaar publiceerde. Net als Multatuli was Muntinghe tegen knevelarij van de inlandse bevolking, terwijl beiden geen principiële bezwaren hadden tegen het kolonialisme. Met deze boeiende biografie heeft Folkerts Muntinghe nu voor een hedendaags publiek aan de vergetelheid ontrukt.

Boek: De koloniale illusie – Jan Folkerts

Ronald Frisart (1955) werkte in loondienst 42 jaar als journalist, soms regionaal, maar vooral op de gebieden binnenland, buitenland en economie. Eerst voor het ANP, daarna voor (combinaties van) Haarlems Dagblad/IJmuider Courant, Leidsch Dagblad, De Gooi- en Eemlander en Noordhollands Dagblad. Ook werkte hij nu en dan voor de regionale krantenclub Gemeenschappelijke Persdienst (GPD), zoals in 1997/1998 als correspondent in Indonesië. Foto: Douwe van Essen

Gratis geschiedenismagazine

Ontvang, net als ruim 51.000 anderen, iedere week de gratis nieuwsbrief van Historiek:
×