In Leipzig is eind vorige maand het stoffelijk overschot opgegraven van Marinus van der Lubbe, de Nederlandse communist die in 1934 ter dood veroordeeld omdat hij brand zou hebben gesticht in de Rijksdag, het Duitse parlementsgebouw in Berlijn. Lijkschouwers onderzoeken de resten in de hoop te kunnen achterhalen of Van der Lubbe door de nazi’s werd gedrogeerd.
‘Ik voel me verdrietig om kameraad Van der Lubbe, dolgraag had ik hem nog eens een hand gegeven…’ Deze woorden verschenen twee dagen na Marinus van der Lubbe’s terechtstelling in het blad De Fascist. De schrijver ervan was dan ook geen geestverwant van Van der Lubbe. Het was Jan Baars, de leider van de Algemeene Nederlandsche Fascisten Bond (ANFB).
Toen hij terugkwam was het plein voor de Rijksdag uitgestorven. Hij liep naar de uitgekozen plek, zette zijn voeten in de voegen tussen de grote blokken zandsteen, klom omhoog, werkte zich over de balustrade en stond op het balkon. Hij pakte een vuurmaker en streek een lucifer aan.
Op 27 februari 1933 wordt de Rijksdag in Berlijn, het Duitse parlementsgebouw, in brand gestoken. Kort daarvoor is Adolf Hitler in Duitsland aan de macht gekomen.
Marinus van der Lubbe wordt in 1934 ter dood veroordeeld omdat hij brand zou hebben gesticht in het Duitse parlementsgebouw in Berlijn: de Rijksdagbrand.
Onder historici heerst tot de dag van vandaag een overweldigende consensus dat Marinus van der Lubbe in zijn eentje handelde. Maar klopt deze eendadertheorie wel, zo vraagt Hett zich af.