Wanneer het gaat om veiligheidsdiensten uit de tijd van de Sovjet-Unie is met name de KGB (Komitet gosoedarstvennoj bezopasnosti) bekend. Tijdens de Russische Burgeroorlog en dus voor de oprichting van de Sovjet-Unie (1922) kende men als geheime dienst de Tsjeka. De naam van deze dienst is afgeleid van het Russische woord voor spion en daarnaast een afkorting van tsjrezvytsjajnaja komissija po bor’be s kontrrevoljoetsiej, spekoeljatsiej i sabotazjem (buitengewone commissie ter bestrijding van contrarevolutie, speculatie en sabotage).
De Tsjeka (ook wel Cheka) werd op 20 december 1917 opgericht in opdracht van Vladimir Lenin die wilde dat de dienst zich ging bezighouden met de bestrijding van ‘contrarevolutionaire elementen’. De uitvoering kwam in handen van de van oorsprong Poolse revolutionair Feliks Dzerzjinski, bijgenaamd ‘IJzeren Felix’ of ‘Bloedige Feliks’. In Moskou werd het Loebjanka-gebouw door de Tsjeka in gebruik genomen. De Tsjeka ontpopte zich al snel tot een terreurorganisatie die zich met overgave stortte op het oppakken van tegenstanders van het communisme.
Instructie voor Tsjeka-gevolmachtigden:
Op 31 mei 1918 stuurde Dzerzjinski de volgende instructie naar gevolmachtigden in verschillende steden in de Sovjet-Unie:
“…strenge maatregelen te nemen tegen alle arbeiders die, beïnvloed door de socialisten of mensjewieken en socialistisch-revolutionairen en andere contrarevolutionaire smeerlappen, hebben gestaakt of gedemonstreerd tegen de Sovjetregering. In elke stad dient een oproep aangeplakt te worden waarin staat dat de Tsjeka elke bandiet, dief, speculant en contrarevolutionair die samenzweert tegen de Sovjetregering ter plekke zal executeren. Neem vastberaden mensen in dienst die weten dat een kogel het doeltreffendste middel is om iemand het zwijgen op te leggen. De ervaring heeft me geleerd dat een klein aantal vastberaden mensen een situatie volledig kan doen omslaan.”
De Tsjeka kreeg opdracht ‘speciale kampen’ op te richten voor de opsluiting van ‘ongewenste elementen’ in de Sovjet-samenleving. Hierbij werd onderscheid gemaakt tussen ‘gewone misdadigers’ en politieke gevangenen. De kampen voor laatstgenoemde categorie kwamen onder direct toezicht van de Tsjeka. De dienst was oppermachtig. Bestuurlijk stond de Tsjeka volledig op zichzelf. Men hoefde alleen verantwoording af te leggen aan het centrale comité van de Russische Communistische Partij.
Na de oprichting van de Tsjeka nam het aantal gevangenen snel toe. Als legitimering voor de strijd tegen ‘ongewenste elementen’ gebruikte Lenin onder meer een mislukte aanslag op zijn leven. Onderzoeksjournalist Hester den Boer deed onderzoek naar de terreur in de Sovjet-Unie en schrijft in haar in 2019 verschenen boek Onderdrukt door de Verlosser het volgende over de begintijd van de Tsjeka:
“Het zaaien van angst was een belangrijk wapen van de bolsjewieken om de burgeroorlog te winnen. Eind 1919 waren er eenentwintig geregistreerde kampen van de Tsjeka. Aan het einde van 1920 waren dat er al 107.”
Ook de organisatie zelf groeide hierdoor vanzelfsprekend snel. Eind 1918 had de Tsjeka zo’n veertigduizend werknemers. Begin 1921 ruim tweehonderdtachtigduizend. Op 8 februari 1922 werd de Tsjeka per decreet opgeheven. De kampen kwamen hierna onder toezicht van de GPOe te staan, een onderafdeling van de NKVD, het Volkscommissariaat van Binnenlandse Zaken.
Onder Nikita Chroesjtsjov werd voor het Loebjanka gebouw, dat in de KGB-tijd dienst deed als gevangenis, een standbeeld van Dzerzjinski geplaatst. In 1991 werd dit beeld door demonstranten neergehaald.
Bronnen ▼
-https://nl.wikipedia.org/wiki/Tsjeka#cite_note-1
–Onderdrukt door de verlosser – Hester den Boer (2019) p. 33-35 / 51
-https://www.ensie.nl/liek-mulder/tsjeka
-https://www.ensie.nl/liek-mulder/gpoe