Wie in Nederland mag een minister of staatssecretaris de laan uit sturen? En waarom? In haar proefschrift schetst historica Anne Bos de geschiedenis van bewindslieden die zich in de laatste helft van de twintigste eeuw gedwongen voelden voortijdig hun ontslag in te dienen. Zij laat aan de hand van veelal niet eerder geraadpleegd archiefmateriaal zien welke afwegingen politici voorafgaand aan het aftreden maakten en welke rol media en ambtenarij hierbij speelden. Het onderzoek laat zien dat aftreden nooit los kan worden gezien van de politieke en maatschappelijke context.
In het onderzoek passeren uiteenlopende redenen voor ontslag de revue: van minister van Economische Zaken De Block, ‘het meest gegeselde werkpaard’ van het kabinet-De Jong, het opgeklopte curriculum vitae van staatssecretaris Charles Schwietert, de reeks ‘slachtoffers’ van de opeenvolgende parlementaire onderzoeken in de jaren tachtig en negentig, tot de bonnetjesaffaire van minister Bram Peper in 2000.
Anne Bos:
‘We kennen weinig regels rond het wegsturen van bewindslieden. Het is algemeen geaccepteerd dat een minister moet opstappen als de meerderheid van de Tweede Kamer het vertrouwen in hem heeft verloren, maar hoe dat precies moet blijken is nergens vastgelegd.’
Ministers worden vaak lang in bescherming genomen uit angst dat de sfeer in de coalitie verslechtert en het kabinet voortijdig ten val komt.
‘Een motie van wantrouwen is zelden aangenomen. Vaak was de dreiging dat zo’n motie voldoende steun zou krijgen voldoende om een bewindspersoon zelf tot een ontslagverzoek te bewegen.’
Drie vormen van aftreden
Bos onderscheidt drie vormen van aftreden: ten eerste de onenigheid die binnen het kabinet kan ontstaan, over beleid of wanneer karakters botsen. In de tweede plaats de conflicten tussen een bewindspersoon en de Tweede Kamer of een deel daarvan. Denk daarbij aan parlementaire enquêtes die niet zonder personele gevolgen konden blijven of ruzie tussen een staatssecretaris en de geestverwante Kamerfractie.
Tot slot onderzocht zij integriteitskwesties als aanleiding om op te stappen. Het beroemdste geval is wellicht dat van Charles Schwietert (VVD), staatssecretaris van Defensie, die in 1982 al na drie dagen moest aftreden omdat hij ten onrechte had beweerd te zijn afgestudeerd aan een universiteit en daarbij had gelogen over de rang die hij had behaald in het leger. Duidelijk een integriteitskwestie, maar in veel gevallen is sprake van een optelsom van redenen: de persoonlijkheid van de bewindspersoon, de rol van de media en de lessen die zijn getrokken uit eerdere, vergelijkbare kwesties zijn daarbij van belang.
Leren van eerder
‘Neem bijvoorbeeld de situatie rond VVD-minister Van Aardenne, die in 1984 naar aanleiding van een parlementaire enquête naar scheepsbouwconcern RSV in moeilijkheden kwam. Hij werd destijds overeind gehouden door de coalitiepartners CDA en VVD.’
De VVD had waarschijnlijk het kabinet laten vallen als vicepremier Van Aardenne was weggestuurd.
‘De VVD heeft hier de prijs voor betaald, met een flink verlies bij de eerstvolgende verkiezingen. Wat beide partijen hiervan leerden: nooit meer een zo omstreden bewindsman overeind houden.’
Dus toen CDA-staatssecretaris van Volkshuisvesting Gerrit Brokx in 1986 in de problemen kwam over vermeende subsidiefraude bij woningbouw in Limburg, vond CDA-fractievoorzitter Bert de Vries al snel dat Brokx beter de eer aan zichzelf kon houden. Nog voordat een parlementaire onderzoek was gestart las Brokx bij een persconferentie met zichtbare woede zijn ontslagverklaring voor. Hij voelde zich het ‘slachtoffer van het Van Aardenne-trauma’.
Verschuivende normen
Wat de casus van Brokx ook laat zien, is dat in de loop van de tijd de normen kunnen verschuiven over wanneer een bewindspersoon moet aftreden en dat elk aftreden weer zijn eigen dynamiek heeft, afhankelijk van onder andere de partij van de bewindspersoon en zijn portefeuille. Bos: ‘Er is niet één manier van aftreden.’
Voor het behoud van vertrouwen in het politieke bestel als geheel is aftreden soms noodzakelijk en heeft het zelfs een rituele kracht. Bos:
‘Aftreden kan zuiverend werken. Als ambtsdrager heb je de verantwoordelijkheid voor alles wat wordt gedaan of nagelaten, ook voor misstanden dus. Aftreden is een manier om de trap van bovenaf schoon te vegen.’
Anne Bos hoopt op 28 maart 2018 aan de Radboud Universiteit te promoveren op haar proefschrift ‘Verloren vertrouwen’, dat tegelijkertijd als publieksboek verschijnt bij Boom Uitgevers Amsterdam.
Boek: Verloren vertrouwen – Afgetreden ministers en staatssecretarissen 1967-2002