Afgekeurd
Derk Smoes en Jan Meenks wisten na dertien jaar bij de Twentsche Bank precies wat ze zich wel en niet konden veroorloven. Natuurlijk lag hun primaire taak bij het reguliere bancaire werk. Maar steeds vaker werden ze gedwongen daar wat flexibeler mee om te gaan, omdat hun activiteiten voor de goede zaak nu eenmaal ook veel tijd en energie vergden.
Daarin steunden ze elkaar. Als de een eens een nachtje had moeten doorhalen vanwege de onverwachte komst van onderduikers of het rondbrengen van illegale kranten of bonnen, nam de ander zijn werkzaamheden van die dag zonder morren of verdere vragen over.
In maart 1943 kwam er echter een forse kink in de kabel. De Duitsers kondigden aan dat alle mannen tussen de achttien en vijfendertig zich uiterlijk in mei moesten melden bij de Gewestelijke Arbeidsbureaus. Het besluit van Jan en Derk stond al ver voor de aankondiging vast. Werken voor de Duitsers? Dat nooit. Derk had overlegd met Henk Höften, die al druk onderduikadressen aan het regelen was, toen er hulp kwam uit onverwachte hoek.
Een jaar voor het uitbreken van de oorlog was Cees Bijl de Vroe na zestien jaar Almelo door bankpresident Trip overgeplaatst naar Arnhem, waar hij directeur werd van het plaatselijke agentschap van De Nederlandsche Bank. De jurist Mr. L.L.J. Dons werd zijn opvolger in Almelo. De eerste oorlogsjaren laveerde Dons vakkundig door het mijnenveld van opdrachten en instructies van de bezetter. Ondertussen verdedigde hij het landsbelang waar hij maar kon en stimuleerde hij het verzet tegen de Duitsers.
Toen Jan zich meldde aan de balie van De Nederlandsche Bank voor de overdracht van waardepapieren, vroeg Dons of hij even in zijn agentenkamer wilde komen. De bankgebouwen lagen op maar een paar minuten lopen van elkaar en de Almelose bankwereld was niet zo groot, ze waren geen onbekenden.
‘Ik hoorde,’ zei Dons, ‘dat je naar Duitsland moet.’
‘Dat klopt, meneer Dons, over een paar weken moet ik me definitief melden.’
’Wil je eigenlijk wel naar Duitsland, Meenks?’
Dons keek met een frons over zijn bril heen.
‘Nee, nee, natuurlijk niet. Maar ik heb geen keus.’
Over onderduikplannen liet hij niets los. Zo goed kende hij Dons nou ook weer niet.
‘Hoe lijkt het je om in dienst te komen bij De Nederlandsche Bank? Dan ben je vrijgesteld van arbeid in Duitsland.’
‘Als dat zou kunnen.’
‘Zitten er nog meer mensen bij jullie in dezelfde situatie?’
Jan noemde onmiddellijk de naam van zijn maat Derk.
‘Laat maar komen, die Smoes.’
Jan haastte zich om zijn collega op te halen en praatte hem onderweg bij. Toen Derk tegenover Dons stond, gaf hij dan ook precies de goede antwoorden op diens vragen.
‘Mooi, Smoes. Ik maak het wel in orde met mijnheer Ledeboer.’
Om in dienst van De Nederlandsche Bank te komen, moesten ze alleen nog even worden onderzocht door een arts van het keuringsbureau. Een formaliteit, zei Dons, dus meldden ze zich twee dagen later vol goede moed bij de dokter. Twee kerngezonde mannen van rond de dertig. Ze kregen allebei een verklaring mee waarop in hoofdletters goedgekeurd stond gestempeld.
Tevreden lieten ze de papieren aan Dons zien, maar die keek minder blij. ‘Dat is niet zo mooi, mannen. Alleen als jullie worden afgekeurd, mag ik jullie in dienst nemen. Maar we lossen dit wel op. Meld je vanavond om zeven uur maar bij dokter Pannekoek, mijn buurman.’
Die avond bekeek Pannekoek even vluchtig de tot zijn ondergoed uitgeklede Jan Meenks. Meer had hij niet nodig voor de diagnose zware aderverkalking. Derk hoefde zich niet eens uit te kleden. Pannekoek kende hem van de lezingen van Scheps en had al een röntgenfoto klaar liggen.
‘Smoes,’ zei hij, ‘jij hebt een paar forse maagzweren gehad, dat is hier duidelijk te zien, kijk zelf maar. Zodra je langer dan een uur achter elkaar doorwerkt, verga je van de maagpijn. Afgekeurd!’
Met de brieven en foto in de hand meldden Jan en Derk zich een dag later opnieuw op het keuringsbureau. De assistente zat naast de dokter aan een bureau aantekeningen te maken, terwijl Jan spiernaakt voor hen moest blijven staan.
‘Zo zo, mijnheer Meenks, dat is niet best. Aderverkalking, in tamelijk ernstige mate.’
Jan knikte instemmend en voegde er nog het verhaal aan toe dat hij in zijn jeugd een zware val uit de ringen had gemaakt met gymnastiek. Hij was op zijn hoofd terechtgekomen en ondervond daar nog altijd last van. Precies zoals dokter Pannekoek hem had voorgezegd.
‘Eigenlijk zou je helemaal niet bij een bank moeten werken in jouw toestand.’
‘Klopt mijnheer, ik ben ook meer voor de klusjes en de boodschappen en dergelijke, om wat om handen te hebben’.
Bij het zien van de brief en röntgenfoto van Derks maag schudde de arts zijn hoofd. Hij hoefde zich ook ditmaal niet uit te kleden. Even later stonden ze weer op straat, met een verklaring waarop in hoofdletters afgekeurd was gestempeld.
Alles leek in kannen en kruiken, ware het niet dat de directeur van de Rotterdamsche Bank in Almelo, een NSB’er, lucht had gekregen van de zaak en zijn beklag daarover deed bij Dons. Hij vond het niet kunnen dat zijn personeel wel naar Duitsland werd gestuurd, terwijl De Nederlandsche Bank personeel overnam van de Twentsche Bank. Met de verklaringen van de keuringsarts snoerde Dons hem de mond. Ze hoorden er nooit meer iets over.
Op 14 april 1943 kregen Derk en Jan hun tijdelijke aanstelling. Dons noch Pannekoek heeft ooit aan Derk verteld wiens maag op de röntgenfoto stond.
Een dolle dinsdag
De maand september was net twee dagen oud toen Tini bij Veneklaas het erf op fietste. De boerin zorgde altijd goed voor haar als ze weer eens de boerderij aandeed. Voor ze het wist, stond er een stapel boterhammen met spek of kaas voor haar neus. Tini was met haar negentien jaar al een ervaren koerierster. Nergens bang voor en met een antenne voor onraad. Voor de Duitsers kon zo’n onschuldig ogend tienermeisje natuurlijk nooit illegale kranten vervoeren, boodschappen van het verzet overbrengen, stapels bonkaarten bij zich hebben of zelfs wapens onder haar kleding verbergen. Met een vriendelijk lachje of precies de juiste opmerking glipte ze telkens tussen de controles door. Ze gaf Derk een briefje waarop met potlood een enkele zin was geschreven.
‘Vanmiddag 13.00 uur op hk voor bevoorrading, zorg voor auto. Johannes.’
Die middag verzamelde zich de complete top van de Twentse knokploegen in Huize Lidwina. De beveiliging was opgevoerd, twee mannen stonden verscholen tussen de bomen bij de toegangspoort, een stengun in de aanslag. Bij de villa stond een wagenpark waar Seyss Inquart jaloers op zou zijn.
De nacht ervoor was er een grote wapendropping geweest bij Tilligte, waar ze maanden naar hadden uitgekeken. Binnen was de vloer van de woonkamer bezaaid met een arsenaal zoals Derk dat niet eerder in zijn leven had gezien. Stenguns, magazijnen, No. 36 Mills handgranaten, Engelse Webley-revolvers, een hele stapel Colts .45 en zelfs een zwaar machinegeweer, een Brengun. In de keuken lag voldoende TNT om de halve stad mee op te blazen, plus ontstekers met vuurkoorden.
Het uit de lucht vallen van al dat wapentuig viel zo ongeveer samen met de opdracht van de Gewestelijke Commandant voor Overijssel en Gelderland om over te gaan tot spoorwegsabotage. De melding kwam die zondagmiddag binnen op het hoofdkwartier en verhoogde het toch al gestegen adrenalineniveau van de mannen. Eindelijk actie.
Met de leiders van de andere knokploegen stemden ze hun activiteiten af voor de komende tijd. Dries zou zich meer op Zwolle gaan richten, Herman bood hem ondersteuning, de komende dagen zouden ze hem de wapens wel met een van hun auto’s nabrengen. Het spoorwegnet werd verdeeld tussen de knokploegen van Wierden, Zenderen, Achterhoek en Enschede. Almelo zou zich over de verbindingen tussen Twente en Salland ontfermen.
Maar eerst had de KP Almelo nog een andere klus te klaren, Derk was wekenlang bezig geweest met de voorbereidingen: de kraak van het distributiekantoor van Tubbergen. Derk, Douwe, Hennie, Anton en Harry als chauffeur hadden versterking gekregen van twee jongens uit Drenthe. Alles verliep volgens plan, met vijftienduizend bonkaarten en bijna vierduizend rantsoenbonnen reden ze Tubbergen weer uit. Ze brachten de nacht door in het stro op de boerderijen van Kerkdijk en Kleinsman in Daarle, om de volgende dag door te rijden naar Zwolle.
Dinsdagochtend 5 september meldde een zekere Theo uit Zwolle zich al vroeg bij Kerkdijk. Hij was marechaussee en beschikte over een motor met zijspan. Na een stevig ontbijt met verse eieren en melk reed hij met Derk naar Huize Lidwina. Daar werd het zijspan zo volgeladen met de vers gedropte wapens dat Derk er nog maar net bij in paste. Een deken verborg het arsenaal voor de buitenwereld.
Bij Ommen stuitten ze op een wegversperring van het Kontrol Kommando van het nabijgelegen Kamp Erika. Theo had ze in de verte al gezien en minderde vaart. Uit het zicht van de Duitsers deed hij Derk handboeien om. Als marechaussee die een gevangene opbracht naar Zwolle reden ze ongehinderd de blokkade voorbij, terwijl Derk de deken krampachtig op zijn plek hield.
’s Middags begonnen ook de andere jongens van de knokploeg Almelo aan hun tocht naar Zwolle. In Beerzerveld haalden ze op het vertrouwde adres van garage Meinderink benzine.
‘Bij Ommen is controle,’ zei Meinderink. ‘Als ik jullie was, zou ik over Den Ham gaan.’
Het was een kleine omweg, maar Meinderink had er nog nooit naast gezeten. Met zoveel wapens aan boord namen ze het zekere voor het onzekere. En voor het geval dat hielden ze hun ontgrendelde stenguns binnen handbereik. De DKW reed voorop met Herman, Douwe en Hennie aan boord. Herman zat achter het stuur, zijn passagiers hadden er geen weet van dat hij nooit een rijbewijs had gehaald. De auto werd gevolgd door de Hanomag, gereden door Harry. Albert en Hans, een bevriende Drentse verzetsmaat, zaten bij hem bij in de wagen.
In alle rust reden ze door de bosrijke omgeving, nog in opperbeste stemming na de geslaagde kraak van het distributiekantoor van Tubbergen. Ze kwamen in de buurt van het natuurgebied de Steile Oever, bij Kamp Erika, en minderden vaart voor een scherpe bocht. Toen ze hen zagen was het al te laat. Een Kontrol Kommando van de Duitsers versperde de weg. Harry kon niet meer terug, hij gaf vol gas.
Een paar minuten later zat Harry’s lichaam vol metalen scherven, die zo goed en kwaad als dat ging operatief verwijderd moesten worden. Waarschijnlijk splinters van een voltreffer op het portier van de auto. De dokters waren weinig positief. Zijn hartspier was geraakt en hij zou levenslang problemen houden met zijn longen en met rondzwevende metaaldeeltjes in zijn lijf. In deze labiele toestand was bezoek uit den boze, ze moesten maar bidden dat hij het zou halen.
Daarna werd Hans opgehaald, maar onderweg naar het ziekenhuis werden ze aangehouden. Hans werd gearresteerd en wonder boven wonder weken later weer vrijgelaten. Toen moest hij alsnog hals over kop naar het ziekenhuis, waar hij maandenlang moest herstellen. Hij zou aan één oog blind blijven.
Eén bank, twee banken
7 november 1944
Derk zat met Douwe en Albert Wisman rond de eenvoudige keukentafel bij slagerij Eshuis in Wierden. Albert was zo goed als hersteld van de kogel die door zijn schouderblad was gegaan en zat nog altijd ondergedoken bij Eshuis. Het herstel van Harry, Herman van der Veen, vergde meer tijd. Hij was aardig opgekrabbeld na de wildwest bij Ommen twee maanden eerder, maar nog lang niet de oude. Wel was hij met vrouw en dochter naar zijn eigen huis in Almelo teruggegaan. De buren hadden geen Duitsers in de buurt gezien de afgelopen maanden, dus leek de kust veilig.
‘Het Nationaal Steunfonds kan het niet alleen,’ zei Derk, ‘daar mogen we niet te veel van verwachten. Als we de onderduik van de spoorwegmannen in één keer willen oplossen, dan zijn we er ook niet met een dropping van honderdduizend of tweehonderdduizend gulden. Dat ledigt alleen de ergste nood, maar een week later komt het probleem weer net zo hard terug. Van Brinkgreve hoorde ik dat er door KP’s in het land volop gekraakt wordt. In Olst hebben ze 12.000 gulden buitgemaakt, in Nijmegen een ton en in Utrecht is uit de kluis van de spoorwegen een miljoen geroofd. De KP Rotterdam organiseerde zelfs 1,2 miljoen. Kijk, dan praat je ergens over.’
Hij legde in zijn woorden de nadruk op de bedragen en liet de informatie even bezinken voordat hij de bom liet vallen:
‘Wij gaan twee banken beroven en lopen straks met vijftig of honderd miljoen naar buiten.’
‘Je bent gek,’ zei Douwe. ‘Waar ligt zoveel geld dan?’
‘Ik heb de afgelopen week met een paar collega’s bij de bank gesproken. Er is vanuit kantoren in het midden en oosten van Nederland heel veel geld overgebracht naar Almelo. Wat vanuit Deventer is aangevoerd moet gigantisch zijn. Kisten vol met bankbiljetten. Rost van Tonningen vertrouwt het daar blijkbaar niet langer, hij wil het geld dichter bij Duitsland bewaren, voor het geval dat. En het is echt héél véél geld. Vrachtwagens vol, zeiden ze. Alleen al uit Nijmegen kwam de Wehrmacht voorrijden met 23 miljoen. Bij elkaar schatten ze het op zeker…’
Derk hield even stil en keek zijn maten aan.
‘Honderdvijftig miljoen! Minstens! Ze hebben al die biljetten moeten tellen en hadden nog nooit zoveel geld bij elkaar gezien. Een groot deel is soldij voor de Wehrmacht. Dat ligt allemaal in de kluis van De Nederlandsche Bank hier in Almelo, maar die puilt zo uit dat ze zelfs de kluis van de Twentsche Bank hebben gevorderd. Een deel ligt nu daar, iets van tachtig miljoen vertelden ze. Het ligt zelfs in de controlegangen, omdat de kluizen zelf vol zijn.’
‘Oké,’ zei Albert, die wel in was voor weer een grote actie. ‘Dat klinkt goed. Maar hoe krijgen we het daar weg?’
‘Eerst gaan we De Nederlandsche Bank binnen. We hebben wel een vrachtwagen nodig voor zoveel geld. Als die klus is geklaard, gaan jullie met de fiets naar de Twentsche Bank, dat is nog geen vijfhonderd meter verderop. Ik rij mee met de vrachtwagen en zorg dat ik alle sleutels heb, die worden bij De Nederlandsche Bank bewaard. En dan halen we daar ook de boel leeg.’
Derk schetste ter plekke een plattegrond. Wisman en Mik stelden een spervuur aan vragen, ingegeven door hun militaire- en politieachtergrond. Twee zaken werden duidelijk. Wilden ze een kans van slagen hebben, dan was versterking nodig met een buitenploeg, die de omgeving veilig kon stellen en de familie Van Schooten boven de bank rustig zou houden. En ze moesten zich beperken tot één bank. Wisman en Mik waren daarover eensgezind:
‘Te gevaarlijk, twee banken. Het wemelt van de Duitsers en het duurt ook veel te lang. Ze kunnen alarm slaan vanuit De Nederlandsche Bank als we daar weg zijn. Dan zitten we bij de Twentsche Bank als ratten in de val. En hoe krijgen we al dat geld daar weg? Een vrachtwagen vol zeg je?’
Derk besefte dat ze gelijk hadden. Eén geslaagde kraak was ruim voldoende. Alleen al bij De Nederlandsche Bank zou meer dan honderd miljoen in kas zijn, daar hadden ze de handen vol aan. Ze besloten het plan aan te passen en Herman en Hennie er bij te vragen. Die moesten uit Zwolle komen, ze vielen ’s avonds bij de slagerij aan de Eerste Esweg binnen.
‘Waar is hier de brand?’ vroeg Herman. ‘Op het briefje van Tini stond dat we meteen moesten komen. We wilden toch naar Almelo, dus dat kwam mooi uit.’
Derk legde het plan uit en ze bespraken een aantal praktische aspecten. Er was maar weinig overtuigingskracht nodig. Derk zou opnieuw contact zoeken met zijn voormalige collega’s. Ze moesten absoluut zeker zijn van hun zaak, alles moest kloppen. Grote zorg was het meekrijgen van zoveel geld. Dat moest goed worden voorbereid, met verpakkingsmaterialen en vervoer. Herman en Derk zouden daarvoor een vrachtwagen proberen te regelen. De vraag was of Harry daar een rol in zou kunnen spelen en of hij überhaupt wel kon rijden.
‘Ik vraag sabotageploeg Anne Marie wel voor de buitenwacht. Dat zijn allemaal goeie jongens,’ zei Herman.
‘Goed plan,’ zei Derk afsluitend, hij wist dat deze mannen wel vaker assisteerden bij verzetsacties. ‘We gaan allemaal ons huiswerk doen en zien elkaar over een dikke week. Woensdag 15 november om twee uur ’s middags verzamelen bij café Frielink. Ik zal alles tot in detail voorbereiden.’
Een paar dagen voor de volgende bijeenkomst maakte Derk na werktijd een rondje langs enkele van zijn oud-collega’s, om zeker te zijn dat ze niet voor verrassingen kwamen te staan. Hij was weer vermomd met een zware bril met een donker montuur en ronde glazen zonder sterkte, en droeg een pet in plaats van zijn gebruikelijke hoed.
Derk werd al snel gerustgesteld, er waren zelfs zilverbonkisten voor het transport geregeld. Alleen met de nieuwe agent moest hij oppassen. Die kwam uit dezelfde stal als Rost van Tonningen. Sigmund was al langere tijd ziek en nu had Rost een zekere Smits aangesteld als zijn vervanger. Een fanatiek NSB-lid en lastig in te schatten, hij zat er pas sinds september.
Verder hoefde Derk zich geen zorgen te maken, alle voorbereidingen waren gedaan en ‘ze werden verwacht’.
Boek: De grootste bankoverval aller tijden