Dark
Light

Vier eeuwen Nederlandse ondernemers

“Op de schouders van grote en kleine reuzen”
Auteur:
4 minuten leestijd
Oude reclameplaat van Shell (CC0 - wiki)
Oude reclameplaat van Shell (CC0 - wiki)

In de zeventiende eeuw raakte de Nederlandse economie in een stroomversnelling. Sinds die tijd ontstonden er op Nederlandse grond tal van grote ondernemingen en bedrijven, die furore maakten of uiteindelijk ten onder gingen. In het boek Op de schouders van grote en kleine reuzen (Uitgeverij Omniboek|Het Spectrum, 2018) verzamelde Ruud Bouwman de mooiste verhalen over twintig Nederlandse bedrijven en ondernemers van de zeventiende tot de twintigste eeuw.

Ruud Bouwman is geen historicus, maar een manager uit het bedrijfsleven die tot 2000 verbonden was aan Price Waterhouse Coopers. Sinds 2000 werkt hij als zelfstandig crisismanager en heeft hij ongeveer vijftig noodlijdende bedrijven begeleid om uit het financiële slop te komen.

Structuur van het boek

De verdienste van Bouwmans boek is dat het een mooie inkijk in de Nederlandse handelsgeest biedt over een langere termijn. Namelijk een periode van ongeveer vierhonderd jaar. Of, zoals hij het zelfs in de inleiding beschrijft:

De verhalen over ruim twintig ondernemingen en ondernemers vormen de rode draad van dit boek. We zien hoe ze de kansen pakten, van de VOC tot Booking.com, toen die zich aandienden en waarom die kansen vaak ook weer vervlogen. En we zien de samenhang met de tijd waarin ze opereerden, de algemene en economische geschiedenis van ons land. (11)

Bouwman slaagt goed in de hierboven beschreven opzet. Hij heeft het boek in vier chronologisch delen opgezet, waarbij elk deel ongeveer een eeuw beslaat: de zeventiende eeuw, de periode 1672-1813, de negentiende eeuw en de twintigste eeuw. Vanuit Nederlands economisch perspectief is dit een logische indeling. Elk deel begint met een politiek en economisch tijdsbeeld, waarna telkens zes tot acht bedrijven en ondernemers uitgelicht worden. In het laatste deel, deel vier, is een uitvoerige analyse, terugblik en vooruitblik opgenomen.

Helaas bevat het boek geen voetnoten. Wel staat achterin een beknopte thematische literatuurlijst, maar vervelend is hier dat het jaar en de plaats van publicatie niet vermeld zijn. De geoefende historicus ziet vrij snel dat de literatuur die Bouwman heeft geraadpleegd wisselend is. De auteur gebruikt veel recente literatuur, maar ook verouderde of discutabele bronnen als de weinig objectieve boekenreeks van Lou de Jong over de Tweede Wereldoorlog, Klaas Jansma’s 10.000 jaar geschiedenis der Nederlanden (1984), Johannes van Dillens Van rijkdom en regenten (1970) en ‘artikelen van het internet’.

Een historicus had hier vermoedelijk andere keuzes gemaakt en de controleerbaarheid van de bronnen specifieker gemaakt. En zeker ook: recentere literatuur gebruikt. Voor een evenwichtig beeld van de Gouden Eeuw moet een onderzoeker zeker de werken raadplegen van bijvoorbeeld A.Th. van Deursen, Luc Panhuysen en Jonathan Israels De Republiek, 1477-1806 (uit 1995, in het Nederlands vertaald in 1996). Bouwman had wat dit betreft best op de schouders van deze grote reuzen mogen gaan staan.

Haringbuis en fluitschip als nautische innovaties

Bouwmans boek biedt geen nieuwe inzichten, maar wel een behoorlijk compleet overzicht van de belangrijkste economische ontwikkelingen en innovaties uit de afgelopen vier eeuwen. Zo lezen we over de innovatieve scheepstypen haringbuis en fluitschip:

“De haringbuis en het fluitschip waren nautische innovaties die veel hebben bijgedragen aan de dominantie van de Republiek op zee.” (40)

De haringbuis was een groot schip, dat het mogelijk maakte langer op zee te blijven. Hierdoor konden de haringvissers meer vangen en tegelijk op zee de haring kaken, inzouten en tonnen. In andere landen ving men minder haring en meer bot. Het fluitschip was, met zijn smalle dek en brede laadruimte, voordelig bij de tolheffing aan de Sont en vormde, zoals Bouwman het verwoord, ‘een snel containerschip’.

De Amsterdamse Beurs, de Wisselbank, het aandelensysteem van de VOC, de Oostzeehandel (‘moedernegotie’) als basis voor de zeventiende-eeuwse welvaart: de belangrijkste economische factoren komen aan bod.

Oorlog en protectionisme

De neergang van de economie, met name vanaf het Rampjaar 1672, hing samen met de zeeoorlogen die met Engeland werden gevoerd en met de inval van buitenlandse mogendheden als Frankrijk. Andere Europese landen begonnen ook een protectionistisch beleid te voeren en frustreerden daarmee de Nederlandse handel:

“Door middel van heffingen werd de invoer van het ene na het andere Nederlandse product duurder gemaakt. Weliswaar werd er op grote schaal gesmokkeld om die heffingen te ontlopen, effect hadden de maatregelen wel degelijk. (…) Frankrijk ging ook het zogeheten tonnengeld heffen op de lading van buitenlandse schepen. (…) De haven van Hamburg werd een concurrent van Amsterdam door veel lagere invoerrechten te heffen.” (92)

Vanaf het laatste kwart van de zeventiende eeuw begonnen ook de investeringen in de Republiek af te nemen en kwam er grotendeels een eind aan innovaties.

Negentiende en twintigste eeuw

Na de voor de Republiek minder florerende periode van de achttiende eeuw, vond in de negentiende eeuw een langzaam herstel plaats. Vooral vanaf de late negentiende eeuw kwam, door de Industriële Revolutie – later dan in andere landen – een proces van industrialisering op gang. De Twentse textielindustrie en de Nederlandsche Handel-Maatschappij bloeiden en er kwamen allerlei bedrijven op die naam en faam maakten. Zoals Philips, De Koninklijke / Shell Groep, de margarinehandel van Jurgens en Van den Bergh, Fokker en de KLM. Bij de beschrijving van de bedrijfsgeschiedenis van deze ondernemingen gebruikt Bouwman overigens wel voornamelijk recente literatuur.

Tot slot: een informatief en evenwichtig boek

Op de schouders van grote en kleine reuzen
Op de schouders van grote en kleine reuzen – Ruud Bouwman
Na de crisisjaren 1930 en de Tweede Wereldoorlog zorgde de succesvolle wederopbouw voor een nieuwe welvaart. De nieuwe voorspoed werd vooral in de jaren 1950 en jaren 1960 goed voelbaar voor de gemiddelde Nederlander. Grote warenhuizen en supermarkten kwamen op, waaronder Vroom & Dreesmann, de C&A, HEMA en Albert Heijn:

“In 1971 was V&D met een omzet van anderhalf miljard gulden, vierenzestig winkels en negentienduizend werknemers veruit de grootste detailhandelsorganisatie van Nederland, Albert Heijn en C&A waren tweede en derde met ruim één miljard omzet.” (307)

Tot slot: Bouwmans boek is informatief en evenwichtig samengesteld. De auteur besteedt niet alleen aandacht aan de succesverhalen van Nederlandse bedrijven en ondernemers, maar ook aan de mislukking en periodes van economische stagnatie en neergang.

Bekijk dit boek bij:

Enne Koops (1978-2023) was historicus en docent geschiedenis en maatschappijleer aan het Rietschans College in Ermelo. Zijn interesse ging uit naar onderwerpen als religie- en cultuurgeschiedenis, oorlogen, migratie, en de geschiedenis van Noord-Amerika, Nederland en Duitsland. Publiceerde vele artikelen op Historiek. Zie ook: In memoriam

Gratis geschiedenismagazine

Ontvang, net als ruim 51.000 anderen, iedere week de gratis nieuwsbrief van Historiek:
×