Toen eind 1918 de Eerste Wereldoorlog ten einde liep en het Duitse keizerrijk instortte, kwam na een korte revolutionaire periode de Weimarrepubliek tot stand (1918-1933). De Weimarrepubliek kreeg te kampen met grote problemen, eigenlijk al vanaf de start, en liep als democratisch experiment uiteindelijk stuk toen Adolf Hitler in 1933 de macht greep en een dictatuur vestigde in Duitsland. Een korte geschiedenis en tijdlijn van de Weimarrepubliek maakt duidelijk wat er misging.
De Republiek van Weimar kwam tot stand onder moeilijke omstandigheden. Het jonge Duitse Keizerrijk, gesticht in 1871, had de Eerste Wereldoorlog verloren, werd als hoofdschuldige aangemerkt en kreeg flink om de oren met de harde bepalingen in het Verdrag van Versailles. Het Duitse leger werd flink ingeperkt, het land verloor gebiedsdelen, moest hoge herstelbetalingen voldoen en – vooral dat was erg vernederend en een reden om het Versaillesverdrag het Diktat, ‘opgelegd verdrag’, te noemen – de alleenschuld van de oorlog op zich nemen.
De moeilijke beginfase van de Weimarrepubliek: “Einer musse der Bluthund sein” (1918-1920)
De legerleiding wees na de Eerste Wereldoorlog de verantwoordelijkheid van het verlies van Duitsland af. De vredesonderhandelingen liet het leger over aan de sociaaldemocraten, aan een burgerregering. Keizer Wilhelm II trad af en vertrok naar Doorn in Nederland. Vervolgens leek er in Duitsland een burgeroorlog te ontstaan door communistische opstanden zoals de Spartakusopstand van januari 1919. Deze werd snel en wreed neergeslagen, tot woede van de communisten. Historicus Frits Boterman schreef hierover in Moderne geschiedenis van Duitsland:
“De opstand werd met hulp van het leger en de vrijkorpsen snel en bloedig neergeslagen op bevel van de kersverse minister van Binnenlandse Zaken Gustav Noske (SPD) (‘Einer musse der Bluthund sein’). Rosa Luxemburg en Karl Liebknecht werden op 15 januari door Freikorps-leden op brute wijze vermoord.” (259,260)
De kiem van de ondergang van Weimar was hiermee meteen gelegd, want zowel aan rechtse zijde (hogere functies in het leger, de conservatieven, fans van het keizerrijk) als aan links zijde (communisten en socialisten) bestond er wantrouwen tegen de sociaaldemocratische regering. Rechts gaf de Weimarregering de schuld van de oorlogsnederlaag, terwijl aanhangers van het communisme woedend waren over het optreden van de regering tijdens de Spartakusopstand.
Kort na het neerslaan van de Spartakusopstand, op 19 januari 1919, volgden de eerste nationale verkiezingen, waarbij alle Duitsers boven 20 jaar mochten stemmen. Onder leiding van Rijkspresident Friedrich Ebert kwam een Weimarer Koalition tot stand van de partijen SPD, DDP en het Zentrum, die gezamenlijk een ruime meerderheid van 76 procent van het totaal aantal zetels hadden. On augustus 1919 trad ook een nieuwe grondwet in werking.
In maart 1920 liet extreemrechts van zich horen via de Kapp-Putsch. Een week lang bezetten rechtse vrijkorpsen grote delen van Berlijn. De regering – die eerder vanuit Weimar naar Berlijn was gevlucht – nam nu de benen naar Stuttgart. De Kapp-Putsch mislukte vanwege een gebrekkig steun vanuit de legerleiding en Berlijnse elite. Daarnaast ontstond er een proteststaking tegen de Putschisten. De benaming Kapp-Putsch, vernoemd naar de 62-jarige Duitse hoge ambtenaar Wolfgang Kapp, is overigens niet helemaal terecht:
“Anführer war General Walther von Lüttwitz mit Unterstützung von Erich Ludendorff, während Wolfgang Kapp mit seiner „Nationalen Vereinigung“ nur eine Nebenrolle spielte.”
Ook Freikorps-leider Hermann Ehrhardt, zo onderstreept historicus Frits Boterman, speelde een hoofdrol bij deze Putsch.
Ruhrbezetting en hyperinflatie (1923)
De sociale onrust in de jaren 1918-1920 werd drie jaar later gevolgd door een nieuwe crisisperiode: de Ruhrbezetting en de hyperinflatie van 1923 deden Weimar op zijn grondvesten schudden. Op 11 januari 1923 trokken Franse en Belgische legers het tot dat moment onbezette Ruhrgebied binnen. Duitsland had namelijk niet voldaan aan de beloofde herstelbetalingen. De reactie van Duitse regering was om álle herstelbetalingen op te schorten. Berlijn riep de passive Widerstand uit, waarop alle arbeiders en ambtenaren in staking gingen en geen bevelen van de bezetters opvolgden.
Door de stakingen deelde de Duitse economie snel in de malaise. Om de stakers te kunnen betalen, drukte de regering extra geld bij. Hierdoor liep de toch al hoge inflatie op tot een buitenproportioneel niveau. Terwijl het beoogde effect – de bezetters dwingen zich terug te trekken uit het Ruhrgebied – niet werd bereikt. De zittende regering van Wilhelm Cuno moest in augustus 1923 aftreden en werd opgevolgd door een regering onder leiding van Gustav Stresemann van de Deutsche Volkspartei (DVP).
Relatieve rust onder Gustav Stresemann (1923-1929)
Verbazend genoeg volgde daarna een periode van relatieve rust: de economie werd gesaneerd. Zo schafte Gustav Stresemann op 26 september 1923 het ‘passieve verzet’ af. Hij en andere politici leidden Duitsland met een verstandige buitenlandse politiek in rustiger vaarwater. Kort hierna, in november 1923, werd Duitsland opgeschrikt door de mislukte Bierkellerputsch in München, waardoor Adolf Hitler op slag een bekende naam in Duitsland werd. Zoals wel vaker liet Hitler zich hierbij inspireren door een ander, in dit geval Benito Mussolini. Diens fascistische Mars op Rome (1922) moest, na de staatsgreep in München om de Weimarregering omver te werpen, gevolgd worden door een demonstratieve ‘Mars op Berlijn’. Zover kwam het niet. Hitler belandde met een lage straf in de gevangenis, waar hij zich stortte op het schrijven van Mein Kampf.
Op de onvolprezen website van het Duitsland Instituut lezen we een krachtige samenvatting van de ‘gouden jaren 1920’, met onder meer deze passage:
“In 1924 kon de Duitse economie zich langzamerhand herstellen. Voor de kwestie van de herstelbetalingen werd een oplossing gevonden. Met het Dawesplan (augustus 1924) werden de jaarlijkse herstelbetalingen verlaagd om de Duitse economie op adem te laten komen. Ook ging het Amerikaanse bedrijfsleven kortetermijnleningen verstrekken aan Duitsland. Frankrijk beloofde om uiterlijk in 1925 de Ruhrbezetting op te heffen. In februari 1925 overleed rijkspresident Ebert. De daaropvolgende verkiezingen werden met een ruime meerderheid gewonnen door de conservatieve kandidaat Paul Von Hindenburg, een generaal uit de Eerste Wereldoorlog. Von Hindenburg wist ook van politiek rechts steun te verkrijgen voor de Republiek van Weimar. Dit droeg bij aan de relatieve politieke stabiliteit van de gouden jaren.”
Begin van het einde: de economische crisis (1929-1933)
De Beurskrach in oktober 1929 in New York luidde het begin van het einde van de Weimarrepubliek in. Al tijdens de verkiezingen van 1930 bleek dat extreme partijen op links en rechts van de malaise profiteerden. De communistische partij KPD en de NSDAP van Adolf Hitler groeiden aanzienlijk. Zo groeide de KPD van 54 naar 77 zetels. En Hitlers NSDAP werd van een onbekend randpartijtje – in 1928 telde de NSDAP slechts 12 zetels – met in 1930 liefst 107 zetels ineens de tweede partij van Duitsland.
De rest is algemeen bekend. Via de democratische weg slaagde Hitler erin aan de macht te komen en een dictatuur te vestigen. Door grote druk uit te oefenen op met name Rijkspresident Paul von Hindenburg werd Hitler op 30 januari 1933 de nieuwe Rijkskanselier van Duitsland. Hiermee kwam er een einde aan de Weimarrepubliek en braken twaalf jaren van nationaalsocialisme aan. De Tweede Wereldoorlog was een van de trieste uitkomsten van de miskleun van Weimar en Hitlers slinkse machtsovername…
Boek: Moderne geschiedenis van Duitsland – Frits Boterman
Bronnen â–¼
Boeken en artikelen
-Frits Boterman, Moderne geschiedenis van Duitsland, 1800-1990 (Amsterdam en Antwerpen: De Arbeiderspers, 1996) 253-301.
Internet
-http://duitslandinstituut.nl/naslagwerk/46/kwetsbare-democratie
-http://www.facinghistory.org/weimar-republic-fragility-democracy/weimar-republic-timeline
-http://www.bpb.de/izpb/55944/weimarer-republik
-https://de.wikipedia.org/wiki/Weimarer_Republik