Recent verscheen het boek Neuswijzer, een geïllustreerd naslagwerk waarin het reukorgaan centraal staat. Auteurs Caro Verbeek en Inger Leemans staan in het boek uitgebreid stil bij de invloed van geuren in (streek)taal en cultuur, evolutie en biologie, geschiedenis en psychologie in de Lage Landen.
Een van de aanleidingen tot dit boek was corona, toen veel patiënten problemen kregen met het ruiken van geuren. Er werd met het Meertensinstituut een enquete samengesteld rond geur, met bijvoorbeeld de vraag ‘Welke geuren vindt u significant voor Nederland?’ Daarbij scoorden zuivel, vis, stroopwafel, oliebollen, spruiten, patat, evenals coffeeshop, hoog.
In dit boek benadrukken de auteurs herhaaldelijk het belang van geur:
‘Reuk is het eerste zintuig dat we ontwikkelen in de baarmoeder. Door de reuk herkennen baby’s direct na de geboorte hun moeder…’.
Ze bepleiten de oprichting van een geurenmuseum (met lieflijke luchten, stinkende walmen en geurstations op neushoogte), maar ook smell studies en ‘een samenleving waarbinnen waardevolle (vervlogen) luchten – van mensen, dieren, rituelen, ambachten, voorwerpen en plaatsen – worden erkend als erfgoed’, want: ‘Wie weet nog hoe levertraan rook? Een berookte bruine kroeg, of bijvoorbeeld school- en ziekenhuislucht’.
Allerlei zaken komen aan bod, zoals het ‘geurenpalet’ in de loop van de geschiedenis, met verdwijnende en nieuw opkomende geuren. Naast geuren als erfgoed, worden betekenisvolle dagelijkse geuren (koffie, tandpasta, vers gewassen beddengoed) onder de loep genomen, evenals seizoensgebonden geuren (vers gemaaid gras, rottende bladeren, houtrook, kerstboom), kunst met een luchtje (de pindakaasvloer van Wim T. Schippers), de samenstelling en het gebruik van parfums (zoals volksluchtje 4711, een eau de cologne van Boldoot), maar ook attributen om geuren in te bewaren, zoals een Pomanderhorloge, Loderijndoosje, geurhouders (wierookschuitje), geurkaarsen, wierook en geurwapens (de VOC had al stinkbommen aan boord en het Pentagon ontwikkelde rond 2000 aan een biochemische stinkbom).
De auteurs leggen ook uit dat geuren worden ingezet tegen ziekten (bijvoorbeeld voor het opsporen van Parkinson) en dat er mensen zijn die vanwege een genetische aandoening (het visgeursyndroom) uit hun mond stinken. Het boek bevat verder geurindelingen, met onder andere eet- en lichaamsgeuren (angstzweet of juist feromonen) en informatie over ziekten die invloed hebben op het reukorgaan, zoals covid bijvoorbeeld. Verder zijn er hasjhonden die dankzij hun goed ontwikkelde reukorgaan gebruikt worden in de drugsbestrijding en er is een vereniging voor reuksmaakstoornissen. Polen kent, tot slot zelfs een geurenbibliotheek, vooral gericht op blinden.
Het boek is doordrenkt met voorstellen voor neologismen op geurgebied – ook in de titel (Neuswijzer) wordt al zo’n term gebezigd – waardoor het op den duur een wat ‘melige reuk’ meedraagt. Er is vanwege ‘geurtaalarmoede’ een paginalange geurenvocabulaire (neuswijzerlexicon) opgenomen, met wel duizend nieuwe geurtermen, waaronder bijvoorbeeld ‘reukjeuk’, ’geurgeilheid’, ‘odorfobie’, ‘odeurterreur’ (in winkelstraten) en sinds corona ‘modkapjeswalm’. Daarnaast staan er ‘geurenwolken’ in het boek met ‘nostalgeuren’ of bijvoorbeeld zo’n vijftig bijvoeglijke naamwoorden met betrekking tot verrotting en bederf. Ook is een hoofdstuk gewijd aan ‘Geurwoorden in dialecten’ (Wat riekt het hier zwallig), geurgezegden (Iets in geuren en kleuren vertellen) waarbij opgemerkt wordt dat het meestal nare geurtjes betreft:
‘Een lekkere geur is kennelijk niet interessant voor een gezegde.’
Hoewel op het omslag pretentieus staat, dat het hier om een standaardwerk gaat, is het niet echt compleet. Zo mist bijvoorbeeld het baanbrekende project van de Belgische geurkunstenaar Peter de Cupere, die in een Nederlandse bejaardeninstelling bij de gangen naar de diverse afdelingen grote artistieke kunstbloemen plaatste, ieder in een eigen kleur, die elk tevens een andere geur verspreiden, zodat demente bejaarden ook via met de neus hun eigen afdeling terug kunnen vinden. Een goede, maatschappelijk relevante oplossing en een gemiste kans voor een standaardwerk dat hier met geen woord over gerept wordt.
In het boek is een kaart bijgevoegd, waar je over heen moet strijken waarna zich de aangename, geparfumeerde geur van lelietjes-van-dalen verspreidt.
Odorama’s
Als ik aan geuren en mijn jeugd denk, moet ik al snel denken aan de geurkaartjes, die na een bezoek aan de parfumzaak bij mijn moeder op haar kaptafel lagen en waaraan ik vanwege de exotische geuren verslavend bleef ruiken. In het boek krijgt in het verlengde daarvan het fenomeen van de geurbioscoop, onder andere Odorama genoemd, nauwelijks aandacht, terwijl daarbij getracht werd om geurbeleving op originele, verrijkende wijze een nieuwe verschijningsvorm te laten ondergaan. Bioscoopbezoekers kregen een kaart uitgereikt met genummerde plakstickertjes, die je van de kaart moest trekken op het moment dat het nummertje tijdens de bij behorende scene op het filmdoek verscheen. Zo werd de kijksensatie van bijvoorbeeld een stal versterkt met de bijbehorende geur. In het verleden zijn hiermee diverse experimenten gedaan, met name in de Verenigde Staten. Ook bijvoorbeeld met buissystemen door de zaal, waaruit op het geëigende moment de bijpassende geuren ontsnapten.
Een latere vorm van zo’n ‘totaalbeleving’ wordt tegenwoordig toegepast in winkels, waar geuren verspreid worden die als prettig ervaren worden of in associatie gebracht worden met bepaalde producten, wat stimulerend inwerkt op de koopdrift van de consument.
‘Geur’ is een vluchtig onderwerp en de hoofdstukken in dit boek hierover lijken niet duidelijk afgebakend zijn, zodat die scheiding nogal eens net zo makkelijk vervliegt als geuren zelf.
Het is verdienstelijk dat er een boek speciaal aan geuren gewijd is, en je na lezing allerlei wetenswaardigheden ‘hebt opgesnoven’. Maar de tekst is tamelijk breedvoerig, waardoor je als leek af en toe afhaakt. Daarentegen is een andere verdienste van dit ‘pionierswerk’ dat het de indruk bij je achterlaat: ja inderdaad, we zouden (alleen al omdat we in een klein landje steeds dichter op elkaar leven) meer met geuren moeten doen…