De Amsterdamse politicus Wim Treub was een veelzijdige man, visionair en daadkrachtig. Hij was onder meer wethouder van Amsterdam, ondernemer, (mede)oprichter van liefst drie politieke partijen, minister in het kabinet-Cort van der Linden tijdens de Eerste Wereldoorlog en een charlatan op liefdesgebied.
Naar aanleiding van nieuw opgedoken bronnenmateriaal schreef historicus Diederick Slijkerman een vlotte, goed gedocumenteerde biografie, getiteld Enfant terrible. Wim Treub (1858-1931) (Uitgeverij Prometheus, 2016) over deze bevlogen man.
Vormende jaren van Wim Treub
Marie Frederik Willem Treub, kortweg Wim Treub, kwam ter wereld op 30 november 1858 in het dorpje Voorschoten, net onder Leiden. Zijn vader was burgemeester, zijn moeder – van Frans-Zwitserse komaf – gouvernante (huislerares in hogere kringen) en onderwijzeres.
Wim Treub bezocht de dorpsschool in Leiden, gevolgd door de Hogere Burgerschool (HBS) in Leiden. Hij kreeg een strenge opvoeding, waarop hij later positief terugkeek omdat deze leerschool hem gestaald had en zijn wilskracht had versterkt. In 1876 haalde hij zijn eindexamen met wisselende cijfers. Daarna werkte hij enige tijd voor zijn vader als gemeentesecretarie. Daarna volgde hij in Leiden een studie rechten, die uitliep op een promotie in maart 1885 aan de Universiteit Utrecht en een aanstelling als privaatdocent notariaat en fiscaal recht aan de Gemeente Universiteit Amsterdam in mei 1885. Deze functie bleef hij tot 1905 vervullen.
In Amsterdam sloot Wim Treub zich aan bij de zogenoemde ‘Breêroo-club’, de voortzetting van een commissie die in 1885 de driehonderdste geboortedag van dichter Gerbrand Adriaenszoon Bredero (1585-1618) had herdacht en die de maatschappij radicaal wilde hervormen. Slijkerman schrijft hierover:
“Onder aanvoering van voormalig predikant Jan de Koo verzetten de leden van de Breêroo-club zich tegen de ‘regenten’. De Koo was hoofdredacteur van het blad ‘De Amsterdammer’, dat hij in 1883 had opgericht. Evenals zijn mederedacteur Piet Tak pleitte hij ervoor dat vooruitstrevende liberalen zich zouden afscheiden van de Liberale Unie.” (28)
Kamerlid en politicus
In 1904 werd Treub Kamerlid voor de Vrijzinnig Democratische Bond (VDB). Hij pleitte al in 1909 – bijna veertig jaar vóór Willem Drees met de Noodwet Ouderdomsvoorziening (1947) de basis legde voor de AOW – voor het instellen van een algemeen staatspensioen.
Kort voor de Eerste Wereldoorlog, in 1913, trad Treub aan als minister van Handel, Nijverheid en Landbouw in het kabinet-Cort van der Linden. Tijdens de oorlog was hij vooral actief met het bestrijden van de financiële crisis (onder meer via een Beurswet in september 1914) en volgde hij, op 24 oktober 1914, A.E.J. Bertling op als minister van Financiën. Treub stelde als minister onder meer een nieuwe Wet op de inkomstenbelasting op.
Na zijn aftreden in februari 1916 keerde hij in 1917 terug in het het kabinet-Cort van der Linden. In 1918 trad hij aan als Tweede Kamerlid voor de Economische Bond, een liberale partij die streefde naar een ‘zakelijke’ politiek. Treub was, zo schrijft zijn biograaf, in hart en nieren een liberaal:
“Zowel in zijn eigen leven als in zijn denken stond de autonomie van het individu voorop. Hij hield dan ook vast aan zijn eigen overtuigingen. Zijn koppigheid was spreekwoordelijk.” (177)
In zijn persoonlijke leven bleek Treubs autonomie in de affaires die hij erop na hield. Hij was een relationele charlatan die regelmatig vreemdging. Dit leidde op 18 mei 1916, via de gerechtelijke weg, tot een echtscheiding met zijn vrouw Susanne Adèle Cornaz. Dat Treub moeite had om relationeel trouw te blijven, blijkt wel uit de beschrijving die Slijkerman geeft van de echtscheiding en context daarvan:
“In het vonnis van 18 mei 1916 heette het ‘dat eiseres heeft moeten ondervinden dat de gedaagde gedurende het huwelijk van partijen overspel heeft gepleegd, immers vleselijke gemeenschap heeft gehad met een andere vrouw dan eiseres.’ Op 31 mei kwamen zij de alimentatie, vermogensdeling en boedelscheiding overeen. In feite symboliseerde ook deze scheiding een andere levensfase van Treub. Als minister was hij op een maatschappelijke toppositie gekomen, waren deuren voor hem opengegaan en kwam hij in chique kringen terecht. Zo had hij een relatie gekregen met Annie de Boer-Judels, een kosmopolitische vrouw die gewend was zich als prima donna te gedragen. Tegelijkertijd was Treub een schalkse correspondentie met de minderjarige Alice Fortanier begonnen…” (191)
Treubs laatste levensgezellin was Colette van Boecop (1890-1983), met wie hij midden jaren 1920 een relatie had gekregen.
Laatste levensjaren
Nadat Wim Treub in 1921 voorzitter werd van de in Den Haag opgerichte Ondernemersraad voor Nederlandsch-Indië en het initiatief nam tot de oprichting van de Liberale Staatspartij (LSP), trok hij zich terug uit de politiek. Zijn functie als voorzitter van de Ondernemersraad voor Nederlandsch-Indië was met een jaarsalaris van 50.000 gulden – omgerekend naar nu 350.000 euro – behoorlijk lucratief.
Zijn ervaringen in Indië legde Wim Treub vast in het boek Nederland in de Oost (1923). Hierin beschreef hij onder meer hoe hij een opiumfabriek van het Nederlandse gouvernement…
…had bezocht ‘waar men het vooral door Chinezen zo geliefde, fantastische droombeelden opwekkende bedwelmingsmiddel vervaardigt’. Het Nederlandse bestuur had er productie en gebruik van opium gereguleerd. Het middel werd door de regering zelf gefabriceerd en vervolgens in door haar gefiatteerde lokalen te koop aangeboden.” (238)
Na een ziekbed van ongeveer twee weken overleed Wim Treub op vrijdag 24 april 1931. Er verschenen diverse gedenkteksten in landelijke kranten, waarvan de meeste (behalve enkele socialistische commentaren) lovend waren. Zo werd Treub vooral geprezen om de manier waarop hij Nederland financieel door de Eerste Wereldoorlog had geloodst. Kort na Treubs dood verscheen nog zijn autobiografie, waarvan hijzelf de publicatie net niet meer meemaakte: Herinneringen en overpeinzingen (Haarlem 1931).
Boek: Enfant terrible. Wim Treub (1858-1931) – Diederick Slijkerman