Zeventig jaar zorg en verwachting
De eerste officiële uitzending van de Nederlandse televisie, op dinsdag 2 oktober 1951 van kwart over acht tot kwart voor tien, werd bekeken door een achttienjarig schoolmeisje uit Leeuwarden. Zij verklaarde na afloop aan de Leeuwarder Courant dat ze de make-up van presentatrice Jeanne Roos veel te zwart had gevonden. Een man in Den Haag was er ook voor gaan zitten; hij was geraakt door het feit dat hij alles had kunnen volgen: ‘zelfs de souffleur was te verstaan’. Ook de koninklijke familie had de uitzending gezien in de bibliotheek op paleis Soestdijk en ze hadden allemaal ‘genoten’.
De reacties uit het hele land benadrukten dat televisie zich tot iedereen richtte, jong en oud, man en vrouw, arm en rijk. Hoewel arm? Dat was gezien de prijs van de eerste toestellen een vraag, want het goedkoopste televisietoestel van Philips (de tx400u, bijgenaamd ‘het hondehok’, zie openingsafbeelding) kostte 785 gulden, een derde van het gemiddelde jaarinkomen van 2500 gulden. Wilde je een minder hokkerig model dat in een mooi meubel was verwerkt, dan kostte dat al gauw meer dan 2000 gulden. Onbereikbaar voor de gewone man, zou men zeggen. Maar de krant voor katholieke arbeiders de Volkskrant meldde dat ook ‘arbeiders met verdienende kinderen zich deze luxe willen permitteren’.
Dat werd dus flink doorsparen voor de meeste mensen. Het verlangen naar de onbekende werelden die zo’n mooi apparaat kon laten zien was groot; De Telegraaf beeldde voor de zekerheid alvast af waar de vier knoppen op het toestel voor dienden. Of er op die dinsdagavond veel kijkers zijn geweest weten we niet met zekerheid, maar meer dan een paar honderd toestellen waren er nog niet verkocht. De meerderheid van de Nederlanders zal die dinsdagavond gewoon radio hebben geluisterd; er stonden miljoenen radiotoestellen in de huiskamers en de radiobeluistering bereikte in de avonduren de topperiode van de dag, met programma’s voor het doorsnee gezin met ‘de gewone man’ aan het hoofd. Op 2 oktober bracht de KRO op Hilversum 1 ‘De gewone man zegt er het zijne van’ en op Hilversum 2 was het gevarieerde amusementsprogramma van de AVRO te beluisteren.
Ontvangst
Een goede televisieontvangst was natuurlijk ook nog eens beperkt tot ongeveer 70 kilometer in de omtrek van de zender in Lopik. Boven Zwolle (in die stad waren slechts tien toestellen te vinden) en Leeuwarden werd het beeld steeds waziger en het geluid onverstaanbaar. In Groningen was een vaag beeld ontvangen dankzij de stunt van radiofirma Renkema in de Ebbingestraat, die op de lokale watertoren een antenne van zestig meter hoog had geplaatst. Maar na een uur was de uitzending in Groningen geheel weggevallen om niet meer weer te keren. Desondanks meldde het regionale dagblad op de voorpagina dat het magisch was dat beelden van staatssecretaris Jo Cals, die op zorgelijk-optimistische toon de uitzending had geopend, over die afstand te zien waren geweest:
‘Hokus, pokus, pilatus… Cals!’
Maar er waren ook andere blijken van belangstelling. In de Amsterdamse Kinkerstraat had een radiofirma een televisietoestel in de etalage gezet waardoor de toeloop zo groot was dat de tram niet meer door de straat kon rijden. In verschillende cafés was de toeloop ongewoon groot en moesten mensen tot buiten staan om iets op te kunnen vangen. Vooral de nazit met het uitwisselen van kijkervaringen werd heel gezellig.
Al met al was er veel be- en verwondering over zoveel vernuft. Detonerend was het bezoek van de arbeidsinspectie aan de studio in Bussum in verband met het optreden van de elfjarige Louis Bouwmeester in het eerste televisiespel Toverspiegel. Pater Kors, de voorzitter van de NTS, kwam er met een berisping en waarschuwing af, maar het voorval duidde erop dat veel nu echt zichtbaar zou worden in Nederland; veel dat voorheen onzichtbaar was gebleven.
Zeventig jaar zorg en verwachting
Overzien we de reacties op de eerste uitzending, dan is de mix van enerverende verwachting bij de gewone kijker en enige zorg bij autoriteiten en deskundigen het meest opvallend. Dit zorgelijke optimisme tekent in ieder geval de start van televisie in de jaren vijftig.
‘Wat de atoombom is voor de menselijke samenleving, kan de televisie zijn voor de cultuur’
…schreef de UNESCO in 1953 in een rapport over de stand van zaken rond televisie wereldwijd. De NTS kopieerde die uitspraak zonder aarzeling in haar terugblik op de eerste jaren van televisie. Een vergelijking met de atoombom leek pessimistisch, maar men bedoelde dat ook optimistisch; de NTS nam weliswaar het citaat over maar sprak liever van ‘atoomkracht’. Want de NTS vond dat televisie weliswaar negatieve en vernietigende effecten zou kunnen hebben, maar ook heel veel opbouwende en positieve. Met een ongekende kracht zou televisie de horizon verbreden en zaken kunnen veranderen, ten bate van grote groepen die voorheen niet of slechts zijdelings in politiek, maatschappij en cultuur participeerden. Mits… natuurlijk met een mits, want er is altijd een mits aan grote verwachtingen. Mits het maken van programma’s in handen zou blijven van verantwoordelijke organisaties en personen die niet op geld, status of macht belust zijn, maar op cultuurspreiding, educatie, betrouwbaar nieuws, juiste informatie en verantwoord amusement.
Actie open het dorp (1962)
De zeventigjarige geschiedenis van het debat over televisie in Nederland kenmerkt zich door een sterk wisselende verhouding van zorgelijkheid en optimisme. Met totaal verschillende aanleidingen en motieven, dat wel. Op het ene moment kon grenzeloze euforie ontstaan over de televisie die belangrijke en vreugdevolle momenten liet zien. Of het nu de inzamelingsactie Open het Dorp was, de EK-winst van het Nederlands voetbalelftal in 1988, de finale van het Eurovisie Songfestival of de glorieuze eerste winnaar van Big Brother in 1999, de televisie was altijd het samenbrengende middelpunt. Maar juist ook door die enorme maatschappelijke betekenis kon de euforie zomaar omslaan naar diepe zorg. Veelal waren het politici of topsporters die zichzelf niet herkenden in het beeld dat televisie van hen gaf, soms waren het ouders die met bezorgdheid naar hun televisieverslaafde kinderen keken. Televisierecensenten ergerden zich aan de slechte smaak in programma’s, minderheidsgroepen zagen hun identiteit onvoldoende terug en mensen met een diep geloof voelden zich door televisie in hun diepste overtuiging beledigd. Allen wilden ze iets aan de macht van het medium doen, sommigen radicaler dan anderen.
Finale Big Brother (1999)
Dat werd dus een discussie zonder einde. Gelukkig maar, want een democratisch ingesteld mens moet er niet aan denken wat er zou zijn gebeurd als een van die groepen bij machte was geweest een definitieve ‘oplossing’ voor het gesignaleerde probleem af te dwingen. Er moest om televisie gestreden worden, omdat de inhoud altijd relevant en betekenisvol was en is. Voor de een kon dat confronterend en onderdrukkend zijn, voor de ander juist verrijkend en bevrijdend. Dat leverde dus zeventig jaar strijd, debat en geruzie op, zoals uit dit boek meermaals zal blijken.
Door die enorme maatschappelijke, politieke en culturele betekenis van televisie stelden historici die in 2006 de algemene Canon van Nederland bedachten voor dat een van de vijftig vensters in het geschiedenisonderwijs ‘De televisie: doorbraak van een massamedium’ zou moeten zijn. Zij erkenden ermee dat die doorbraak grote en verstrekkende consequenties voor de maatschappij, het sociale gedrag en allerlei culturele opvattingen had gehad. Dat was ook het geval bij andere elementen van de vernieuwde Canon uit 2019. Elementen zoals het ‘Oranjegevoel’ en ‘Srebrenica’ laten zich moeilijk begrijpen zonder te kijken naar de rol van televisie voor sportbeleving en (internationaal) politiek debat.
Boek: De televisie. Een cultuurgeschiedenis – Huub Wijfjes