De allereerste mechanische rekenmachine werd rond 1623 gemaakt door de Duitse professor Wilhelm Schickard (1592-1635).
Om sneller te kunnen rekenen waren er voor de ontwikkeling van de mechanische rekenmachine al verschillende dingen bedacht. Er werd bijvoorbeeld veel gebruik gemaakt van zogenaamde rekenstaafjes van de Schotse wiskundige John Napier. Deze staafjes bestonden uit in been gegraveerde vermenigvuldigingstabellen. Bij het rekenen konden deze rekenstaafjes veel tijd besparen.
Wilhelm Schickard gebruikte de rekenstaafjes voor zijn mechanische rekenmachine. Zijn machine werkte met draaiende wielen en kon zowel optellen als aftrekken. Dankzij de rekenstaafjes van Napier kon er bovenin de machine bovendien vermenigvuldigd en gedeeld worden. Bij een uitkomst die meer dan zes cijfers bevatte klonk er een waarschuwend belletje.
In 1623 schreef Schickard in een brief aan astronoom Johannes Kepler over zijn mechanische rekenmachine. Hij begon ook een replica van zijn machine voor Kepler bouwen, maar doordat er brand uitbrak in zijn werkplaats kreeg hij deze machine nooit af. Per brief legde hij Kepler wel vrij gedetailleerd uit hoe de machine gemaakt moest worden. Het prototype van het apparaat ging verloren nadat Schickard en zijn familie in 1635 waren overleden aan de pest.
In de twintigste eeuw werden de brieven gevonden die Schickard schreef aan Kepler. Pas toen werd duidelijk dat Schickard beschouwd moest worden als de uitvinder van de eerste mechanische rekenmachine.
De eerste elektrische rekenmachine werd in 1938 gebouwd door de Duitse professor Konrad Zuse.
- Lijst met andere uitvindingen
- Boek: 1001 Uitvindingen