Je zou Herodes Agrippa een avonturier kunnen noemen. Geboren in 11 v.Chr. als kleinzoon van Herodes de Grote, leek hij te zijn voorbestemd voor de heerschappij over een deel van het Joodse koninkrijk, ware het niet dat zijn vader in ongenade viel en werd geëxecuteerd. Evengoed kreeg hij een nette Romeinse opvoeding aan het keizerlijk hof, want de banden tussen het huis van Herodes en de Julisch-Claudische dynastie waren nauw. Agrippa was vernoemd naar een vriend van keizer Augustus.
In Rome leerde hij, samen met een keizerlijke prins als Caligula, de grand seigneur uit te hangen. Dat deed hij zelfs zo goed dat hij bankroet ging en gedwongen was rond 34 n.Chr. een betrekking aan te nemen in het staatje dat zijn oom Herodes Antipas in Galilea had gesticht. Het liep uit op ruzie tussen oom en neef, waarop Agrippa vertrok naar Antiochië, waar hij ruzie kreeg met de Romeinse gouverneur. Vervolgens reisde hij door naar Alexandrië, waar het ook al bonje was.
In 36 bevond hij zich in Rome, waar keizer Tiberius de bankroetier gevangen zette. Lang zat Agrippa niet vast: in 37 overleed de keizer, om te worden opgevolgd door Caligula. Die benoemde de gevangene tot koning van de Golanhoogte en het zuiden van wat nu Syrië is.
Pas na een jaar besloot de nieuwbakken vorst zijn koninkrijkje te bezoeken: in juni 38 verliet hij Rome. Via Alexandrië kwam hij aan in zijn hoofdstad Panias, waar hij munten liet slaan, waarop Caligula staat afgebeeld met zijn zusters. De dankbare paladijn schurkte tegen zijn broodheer aan.
Enkele maanden later flakkerde zijn ruzie met Antipas op. Het heeft er de schijn van dat Agrippa erin slaagde zijn oom te arresteren en naar Italië te brengen, waarvandaan Caligula Antipas in ballingschap stuurde naar Lyon. Het lijkt erop dat Agrippa het escorte vormde, want op 1 januari 40 bevond hij zich in Lyon, toen Caligula daar het consulaat aannam (Cassius Dio, Romeinse geschiedenis 59.24.1).
Schelpenincident
Hij behoorde nu bij de amici, de officiële vrienden, van de keizer. In het voorjaar van 40 voer het gezelschap met enkele legereenheden de Rijn af, richting Valkenburg en Katwijk, waar het beroemde “schelpenincident” plaatsvond: de keizer stelde zijn troepen op het strand op en beval zijn manschappen schelpen te zoeken (Suetonius, Caligula 46). Het is onbekend of er meer achter deze anekdote steekt, maar een plausibele verklaring is dat Caligula Britannië wilde aanvallen en ontdekte dat een oversteek vanuit Katwijk te riskant was. Of dat de soldaten dienst weigerden. In elk geval: Caligula keerde onverrichterzake vanuit Nederland terug naar Rome.
In de zomer van 40 waren Caligula en zijn amici in de hoofdstad. Agrippa reisde door naar Alexandrië, waar hij in september aankwam, en naar het land van Israël, waar hij niet alleen de gebieden van Antipas bij zijn eigen koninkrijkje mocht voegen, maar ook de Romeinse provincie Judaea. Het koninkrijk van zijn grootvader Herodes was hersteld.
Agrippa keerde terug naar Rome, speelde een rol bij de troonsbestijging van keizer Claudius, in januari 41, en vertrok. Als “king maker” was hij zijn leven in Rome niet zeker: geen keizer kon accepteren dat degene aan wie hij de troon dankte, in leven bleef. (De moordenaar van Caligula, Cassius Chaerea, was een van de eerste slachtoffers van het nieuwe regime.)
Godheid
Agrippa bleef nu in zijn koninkrijk. Daar begon hij zich te gedragen zoals elke succesvolle vorst in die tijd: hij eiste de eerbewijzen die waren voorbehouden aan een godheid.
Hij had een conflict met de inwoners van Tyrus en Sidon; zij kwamen gezamenlijk naar hem toe, bepraatten Blastus, de kamerheer van de koning, en vroegen om een vreedzame regeling; hun gebied was namelijk voor de voedselvoorziening afhankelijk van dat van de koning. Op de vastgestelde dag nam Herodes in koninklijk ornaat plaats op zijn troon en hield een indrukwekkende toespraak. Het volk juichte hem toe: “Dat is taal van een god en niet van een mens.” Maar onmiddellijk werd hij geveld door een engel van de Heer, omdat hij de eer niet aan God had gegeven; door wormen aangevreten stierf hij.
Tot zover de Handelingen van de Apostelen (12.20-23). De auteur wil duidelijk maken dat er maar één godmens kon zijn, Christus, en dat Agrippa zijn boekje te buiten was gegaan. De Joodse historicus Flavius Josephus bevestigt het verhaal min of meer (Joodse oudheden 19.343-350).
Helemaal hard is het niet te maken, maar Agrippa is, zo lijkt het, de enige persoon uit de Bijbel die Nederland heeft bezocht.