De Amerikaanse kunstenaar Alexander Calder (1898-1976) mag zonder enige twijfel tot één van de meest vernieuwende beeldhouwers van de twintigste eeuw gerekend worden. Als geen ander wist hij beweging in zijn werken te introduceren in combinatie met abstract surrealistische elementen. Een kennismaking:
Calder’s jeugdjaren
De jonge Alexander werd op 22 juli 1898 geboren te Lawnton, een landelijk dorpje nabij Philadelphia in de Amerikaanse staat Pennsylvania. Zowel zijn vader als grootvader waren gerenommeerde beeldhouwers en hoopten dat Alexander in hun voetsporen zou treden. Na zijn middelbare studies volgde Calder echter een opleiding als ingenieur aan het ‘Stevens Institute of Technology’ te Hoboken in New Jersey. Kort daarna werd alsnog zijn interesse voor de kunsten gewekt. Hij besliste zich in te schrijven aan de ‘Art Students League’, een kunstacademie te New York. Daar kreeg hij onder meer les van de Canadees-Amerikaanse illustrator en cartoonist Boardman Robinson (1876-1952). Op diens aanraden begon Calder voor kranten en revues illustraties en spotprenten te tekenen. Halverwege 1925 lag zijn eerste boek, ‘Animal sketching’ in de rekken. Calder publiceerde hierin zijn pen- en potloodschetsen van allerlei wilde dieren.
Het begin van een schitterende carrière
In 1926 reisde Calder af naar Parijs waar hij in Montparnasse de ‘Académie de la Grande Chaumière’ bezocht. Daar maakte hij kennis met enkele avant-gardistische kunstenaars zoals de in Barcelona geboren surrealistische duizendpoot Joan Miró (1893-1983) en de Nederlandse abstracte schilders Piet Mondriaan (1872-1944) en Theo van Doesburg (1883-1931). Hun innoverende visie op kunst zou op het werk van Calder een grote invloed uitoefenen.
In april 1928, terug voor een korte periode in de Verenigde Staten, stelde Calder voor het eerst tentoon in de vermaarde ‘Weyhe Gallery’ in Manhattan, New York. Vanaf dat moment groeide zijn faam en nam zijn naambekendheid toe.
Verder kunstparcours
Calder’s bijdrage tot de geschiedenis van de moderne beeldhouwkunst situeerde zich op meer dan één vlak. Zo slaagde hij erin om van alledaagse materialen zoals ijzerdraad, hout en stukjes stof speelse en luchtige sculptuurtjes te ontwerpen. Een typisch voorbeeld hiervan is zijn overbekende ‘Circus’, een miniatuurverzameling van een tweehonderdtal figuurtjes en dieren uit het circusmilieu. Deze bijzondere collectie is nu eigendom van het ‘Whitney Museum of American Art’ in New York.
Toch raakte Calder voornamelijk bekend vanwege zijn abstracte en vaak surrealistische metalen constructies, waarbij hij onder meer gebruik maakte van luchtcirculatie om een bewegingsdynamiek te creëren die in schril contrast stond met de toen gangbare statische beeldhouwkunst. Het was een dergelijk werk van de Franse dadaïst Marcel Duchamp (1887-1968) waarbij voor het eerst de benaming ‘mobile’ werd gebruikt. Hiermee bedoelde men het amalgaam van voorwerpen en beeldhouwwerken die door een ogenschijnlijk intrinsieke beweging een aparte plaats innamen binnen het kunstgebeuren. Deze zogenaamde mobiles of bewegende sculpturen, vormen sindsdien onderdeel van wat de kinetische kunststroming wordt genoemd.
Wat wellicht minder bekend is bij het grote publiek is dat Calder gedurende zijn lange carrière meer dan tweeduizend sieraden ontwierp. Het ‘Metropolitan Museum of Art’ in New York bezit er een uitgebreide collectie van.
Een greep uit Calder’s oeuvre
- 1937: ‘Mercury Fontain’ (Museum Fundacio Joan Miró te Barcelona)
- 1948: ‘Blue Feather’ (San Francisco Museum of Modern Art)
- 1953: ‘Las Nubes acusticas’ (Aula Magna, University of Caracas, Venezuela)
- 1956: ‘Red Lily Pads’ (Guggenheim Museum New York)
- 1968: ‘Red, Black, Blue’ (Milwaukee Art Museum, Wisconsin)
- 1968: ‘El Sol Rojo’ (Estadio Azteca, Mexico City)
- 1973: ‘Flamingo’ (Federal Plaza Chicago, Illinois)
Calder’s ‘Whirling Ear’
Ook in België liet Calder zijn sporen na. Het ‘Wervelend Oor’ of ‘Whirling Ear’ was een door hem ontworpen abstracte fontein, een zogenaamde mobile. Het Amerikaans Departement van Staat bestelde het kunstwerk ter gelegenheid van de Wereldtentoonstelling Expo 58 te Brussel. De sculptuur bestond uit een staaf en een metalen plaat draaiend rond haar as. Via een ingenieus systeem van waterstralen kon het gevaarte roteren en autonoom bewegen. De sculptuur die in het midden van een waterpartij was opgesteld, diende tijdens de Expo de ingang van het Amerikaans paviljoen te versieren.
Na afloop van de tentoonstelling werd het beeldhouwwerk opgeborgen in de kelders van het Museum voor Schone Kunsten te Brussel. Bijna veertig jaar bleef het kunstwerk daar onder het stof liggen totdat in 1997 de fontein op initiatief van architect Patrice Neirinck werd gerestaureerd en ter hoogte van de Kunstberg bovenaan de trappen van de Albertina bibliotheek een nieuwe standplaats kreeg.
Alexander Calder, de man die met zijn mobiles een nieuw elan gaf aan de beeldhouwkunst, overleed op 11 november 1976 in New York op achtenzeventigjarige leeftijd ten gevolge van een hartaanval.
Boek: Alexander Calder – Performing Sculpture