In 1994, toen vijftigste verjaardag van de Slag om Arnhem werd herdacht, riep de Arnhemse Courant ooggetuigen op hun ervaringen te verwoorden in een brief, ‘alsof het net gebeurd was’. Dat leverde een stroom van reacties op, ook uit Apeldoorn en Deventer, waarmee de krant toen samenwerkte.
De meeste verhalen gingen over de evacuatie. Geen wonder: toen de Duitsers hun controle terug hadden kregen de 95.000 inwoners het bevel hun stad te verlaten; waarheen mochten ze zelf bepalen. We konden een scherpe selectie van de vaak aangrijpende, ontroerende of amusante inhoud met moeite kwijt op de drie beschikbare (nog grote) krantenpagina’s; een heleboel fraaie verhalen konden we gewoon niet gebruiken. Daaruit groeide het plan de zestig inzendingen te verwerkend tot een boek en met de opbrengst een monument te bekostigen ter herinnering aan de evacuatie. Dat monument, een gevelplaat aan het begin van de Apeldoornseweg waarover veel Arnhemmers vertrokken, werd op 12 april 1995 onthuld. Tegelijk werd het boek gepresenteerd: Arnhem Spookstad.
Het is een boek vol diep-menselijke verhalen. Over tochten, soms dagenlang lopend naast de fiets met houten banden, waarop de schamele bezittingen waren bijeengepakt. Over overnachtingen in koeienstallen, waarbij de dieren hun vochtige adem over de slapers sproeiden. Over luizen en schurft, en de pijnlijke en smerige methoden om er weer af te komen.
“De andere nachten had mijn moeder dat anders geregeld. ‘We gaan hier niet met meer weg dan we gekomen zijn’, was haar stelregel. De twee verloofden werden ieder aan het slaapeind geplaatst. Pa en moe, twee broers en een zus sliepen tussen de twee verloofden in.”
Over het terugkomen in een totaal vernielde stad, waar alle dierbare herinneringen verdwenen waren of moedwillig beschadigd. Over kleine persoonlijke drama’s en over dramatische voorvallen die grote indruk maakten. Het boek is al decennia uitverkocht en nauwelijks antiquarisch verkrijgbaar. Veel van de inzenders zijn intussen overleden. Maar hun verhalen mogen niet verloren gaan. Daarom is besloten een herdruk te realiseren. Het originele boek is aangevuld met een extra hoofdstuk: ‘Wat als de Slag om Arnhem gelukt was?’. Historiek geeft hieronder een indruk aan de hand van de eerste twee hoofdstukken.
Opeens is de Slag begonnen
Een van de evacués, Marianne van Halewijn, gaf in haar uitvoerige brief onbewust een samenvatting van de inhoud. Ze was vier jaar toen de Duitsers Nederland binnenvielen. Ze was acht toen de Slag om Arnhem begon. Het waren diep ingrijpende gebeurtenissen, die haar leven danig hebben beïnvloed.
Vanaf mijn zevende jaar zijn mijn herinneringen chaotisch. Wat gebeurde, in welke volgorde, waar en wanneer, en welke mensen waren erbij? Ik ben op weg naar school, moet de tram uithollen voor luchtalarm, kom nog net op tijd veilig thuis en mag daar verder blijven. Ik sta uren in de rij voor een brood bij de bakker; op de terugweg eet ik er een gat in. Alle emmers, wastafels en het bad moeten vol water, want dat wordt afgesloten en als de kranen weer kunnen gaan lopen borrelen ze zo eng.
En opeens is de Slag begonnen:
’s Nachts zitten we angstig onder de trap: vliegtuigen komen over, zijn onze ramen wel goed verduisterd? Ik weet niet waar mijn vader is – pas lang na de oorlog werd me verteld dat hij toen ondergedoken zat. Ook twee zusjes zijn niet thuis, als onverwachts de hemel naar beneden lijkt te komen. Er is geen tijd om te schuilen in de kelder; alleen angstaanjagend, donderend lawaai en overal gruis. Voorbijgangers vluchten bij ons naar binnen. Als het geluid eindelijk ophoudt is een meisje helemaal doof, maar verder is niemand gewond. Vlak bij ons huis zijn verschillende grote, diepe gaten, waar bommen zijn gevallen. Buurhuizen zijn niet meer goed bewoonbaar; ik vind het heel griezelig om er in rond te lopen. Tussen bombardementen door, met schuilen bij onbekenden, kunnen we later de Rijnkade bereiken: puinhoop na puinhoop. Mijn moeder telefoneert met mensen in Oosterbeek. Daar zijn ze al bevrijd; voor ons duurt het dus niet lang meer. We slapen enkele nachten op de grond in de huiskamer met zeker veertien mensen. Het is best gezellig. Ik durf trouwens toch niet meer naar mijn kamertje boven.
Evacuatie
Maar na een week kwam het nadrukkelijke bevel dat alle inwoners van Arnhem binnen enkele dagen hun stad moesten verlaten. Samen met andere ontruimde dorpen in de Betuwe en in het westen langs de Rijn raakten die weken rond 150.000 mensen op drift. Ze pakten het meest noodzakelijke in en sloten zich aan in de optocht richting Velp of Apeldoorn of elders.
Marianne van Halewijn:
Opeens logeren we dan met zijn allen in Velp bij een bevriend echtpaar. En weer: grote bombardementen, hals over kop schuilen, plat op de vloer dekking zoeken, alles trilt en dreunt oorverdovend. We komen er allemaal levend van af. Met bepakte fietsen gaan we verder weg. Een lange tocht. Overal mensen met bagage. Soms moeten we snel gaan liggen als er uit jankende vliegtuigen geschoten wordt. We komen in Otterlo en worden in een school opgevangen met soep. Ik loop er wat ontredderd rond en ben dolblij als ik in een van de Rode Kruis-helpers een huisvriend herken. Diezelfde dag of de volgende bereiken we Garderen. Al snel moet onze familie weer weg uit de eerst-toegewezen villa en worden we over verschillende adressen in Speuld verspreid. Soms gaat mijn moeder met een van mijn zusjes een dag weg; ze komen dan terug met dingen uit ons huis in Arnhem of met eten. Op 5 december krijg ik mijn eigen pop terug: zie je nou wel dat Sinterklaas echt bestaat! Overdag is het rustig en er is nooit luchtalarm. Maar ’s nachts zijn er weleens bombardementen. Ze zijn bedoeld voor de spoorlijn bij Stroe en niet zo erg als we in Arnhem meemaakten. We verhuizen nog wel drie keer.
Tijdsdocument
De meeste verhalen zijn van mensen die vijftig jaar geleden [in 1995] jong tot zeer jong waren en vaak nog onbevangen in het leven stonden. “Als elfjarige sjouwde je gewoon mee; je had geen idee van de stemming.” Ze waren zich vaak niet bewust van de ernst van de oorlog. “Mijn ouders hadden andere zorgen”, staat ergens bijna als excuus.
Dit boek haalt een vrijwel vergeten episode terug, maakt aan de hand van heel persoonlijke getuigenissen duidelijk hoe vluchtelingen in Nederland in 1944-’45 leefden en dient om verhalen te bewaren die nooit meer verteld zullen worden wanneer de vertellers er niet meer zijn. Het is een uniek tijdsdocument.
Gespannen sfeer
Op zondag 17 september 1944 was de sfeer in Arnhem uiterst gespannen. Niet alleen was er de aankondiging van Duitse vergeldingsmaatregelen, wanneer de daders van een aanslag op een spoorwegviaduct zich niet voor tien uur zouden melden. Ook het luchtalarm loeide verschillende malen, zonder dat er iets gebeurde; althans nog niet in Arnhem.
Rond een uur of elf klom Piet van Hooijdonk, samen met twee broers, op het dak van restaurant National aan de Bakkerstraat; hun ouderlijk huis.
We zagen groepjes van zes vliegtuigen, tamelijk ver weg. Boven Deelen, Oosterbeek en Westervoort hingen rookwolken en dat werden er steeds meer.
Anderhalf uur later vielen bommen op het centrum, bedoeld voor strategische objecten, maar lang niet altijd raak.
“Opnieuw dat af-en-aan-gehuil”, herinnert zich Ger Ruuls. “Ik weet niet meer wat er allemaal gebeurde. Maar het sein ‘veilig’ is nooit meer gegeven.”
Vliegtuigen
“Om ongeveer half een hoorden wij zwaar geronk van vliegtuigen; het leken er wel honderd”, aldus Piet van Hooijdonk.
Ze kwamen laag aanvliegen uit de richting Oosterbeek; je kon de mannetjes zien zitten. We stonden als versteend en zagen bommen vallen; het was heel angstig om te zien. Ze vielen op de Willemskazerne en het Willemsplein, in de Beekstraat, bij de schouwburg, in de Bloemstraat en in de buurt van de Coehoornkazerne, die zelf niet geraakt werd.
“Nee, ze kwamen terecht in de Sint Janskerkstraat”, weet Wiet Roelofs, die daar net aan tafel was gegaan voor het middageten.
Aan weerszijden van de straat werden enkele huizen totaal vernield en ook de St. Janskerk werd beschadigd. De mannen uit de buurt verzamelden zich om hulp te bieden, want er lagen mensen onder de puinhopen. Jan Blaak en zijn vrouw konden er onderuit worden gehaald. Beiden waren gewond, waarvan zij zeer ernstig. Uiteindelijk bleef er een gezin vermist: de familie Denkers, een echtpaar met een dochtertje; een blonde krullebol van een jaar of twee.
Alsmaar bidden…
“Mijn vader had in een van de zeven kelders onder het grote pand in de Parkstraat, waar hij een elektrische groothandel dreef, een onderkomen gemaakt voor geval van nood. We zaten daar in doodsspanning te wachten en hoorden het gerommel aan; echt oorlog, vreselijk om dit van zo dichtbij te moeten meemaken”, vertelt Stefanie Schönberger.
Gilpartijen, schietpartijen, vliegtuigen die over ons heenvlogen, een granaat die een deel van het dak verwoestte; we dachten echt: we gaan er zo allemaal aan. Mama alsmaar bidden, dat we er levend af zouden komen, de baby alsmaar huilen, vreselijke toestand, er kwam geen eind aan.
Aan het Willemsplein werden de Willemskazerne en restaurant Royal totaal vernield. De HBS bleef nagenoeg gespaard. Gert Gijsbers, wiens vader er conciërge was, noemt het een wonder dat hij het bombardement overleefde.
We zaten met zijn vieren aan tafel en hadden juist de soep op toen opeens Engelse vliegtuigen boven het plein verschenen. Ik zag de bommen vallen. Het waren kettingbommen; drie aaneen. We vluchtten onder de trap in een kast; het werd plotseling stikdonker. De achtergevel van restaurant Royal stortte in de tuin. Meer bommen vielen, plafonds kwamen naar beneden, de ruiten vlamden uiteen, het was een complete hel.
Opeens gebonk bij de voordeur. De brandweerlieden van Kring 5 zaten in de val en wilden kennelijk via ons huis vluchten. Ik liep naar voren, maar hoefde de deur niet open te doen – die sloeg vlak voor mij neer, met een wolk donker zand uit de manege, die op hetzelfde moment werd gebombardeerd.
Hoe we de woning hebben verlaten weet ik niet meer; paniek overheerste. Mijn vader had gewoontegetrouw de hoed op een stoel liggen met een bos sleutels eronder. Hij zette de hoed op, bommen vielen wederom, weg hoed. Met de sleutels wilde hij het tussenhek open maken, maar dat was een overbodige handeling; we moesten over het hek en over de puinhopen kruipen om het voorplein van de HBS te bereiken. Achteraf stelden we vast dat mijn moeder de elektrische snelkoker had gered en de tas met papieren en geld had laten staan…
Ravage
Rond het Willemsplein was een enorme ravage aangericht. “Glas van ruiten, resten van getroffen voertuigen, verwoeste trams bij de haltes op het midden van het plein; Royal en de kazerne brandden als een fakkel.” De vluchtelingen werden opgevangen door sigarenhandelaar Harry Lensen, wiens winkel ook in puin lag. “Hij stond met cognac klaar om iedereen in nood te troosten; zelfs Duitse soldaten uit de kazerne, wit van angst en van de kalk.”
Albert Ravestein uit de Bremstraat zal het geluid nooit vergeten.
Het hield niet meer op met het enorme kabaal, luchtafweer, vliegtuigen, bommen. Pamfletten daalden neer, bestemd voor ons met ‘de bevrijding is nabij’ en voor de Duitsers met ‘geef je maar over’.
“Gitzwarte rookkolommen verduisterden de lucht. Voor een kind was dat een nachtmerrie”, constateert Robert Dalman van de Hommelseweg.
Bij wat zachte wind kwamen allerlei stukjes verbrand papier overzweven. Ik ving er enkele van op en kon er nog wel iets op lezen. Het moeten papieren van de belastingdienst zijn geweest, die op de Grote Markt gevestigd was.
Kerkgangers
Ook buiten Arnhem was het raak. Wouter Stellaard uit Wageningen was met zijn vrouw per fiets onderweg naar Ede, om papieren hulzen te kopen voor zijn ‘eigenbouw’-tabak.
We waren er bijna toen een aantal vliegtuigen onverwachts een duik nam. Ze lieten hun bommen los boven de kazernes. Een kennelijk aangeschoten vliegtuig dwarrelde op veertig meter hoogte over ons heen. We besloten snel rechtsomkeert te maken. Verderop kwamen we een paar kerkgangers tegen, die tijdens het bombardement dekking hadden gezocht en allemaal, met hun mooie zwarte kleren aan, plat op straat waren gaan liggen.
Jan Speelziek uit Ede zat in Lunteren ondergedoken. Hij had het erop gewaagd bij zijn ouders op bezoek te gaan en was zaterdagavond ‘louter toevallig’ niet naar zijn onderduikadres teruggekeerd. Met zijn moeder zat hij in een veelbelovend zonnetje buiten aan de koffie, toen plotseling vanuit het oosten een groot aantal bommenwerpers naderde, keurig in formaties van zes vliegtuigen.
Ik veronderstelde dat ze op de thuisreis waren; dat ze het Roergebied te pakken hadden genomen. Maar dat had ik nog niet gezegd of ze verminderden hoogte en wierpen bommen af, ter hoogte van de AKU, bij het station. We renden naar de schuilkelder, die we achterin de tuin hadden gebouwd. Daar hoorden we de bommen gierend naar beneden komen. Hevige explosies volgden elkaar in een snel tempo op. De laatste klap overtrof alle voorgaande. De schuilkelder trilde op zijn grondvesten en een penetrante kruitdamp drong de ruimte binnen. Nauwelijks een seconde eerder waren de buren, het echtpaar De Bont, de kelder binnen gedoken. In het paadje waarover ze nog maar net hadden gelopen bevond zich een bomkrater van zeker een meter diep. De boomgaard, die een grote oogst voorspeld had, was helemaal kaal. Enkele honderden meters in oostelijke richting zagen we grote wolken stof optrekken, waaruit we concludeerden dat het rond de Parkweg ook goed raak was geweest.
Hij denkt nog altijd met verbijstering terug aan de gevolgen.
Ik ging naar het getroffen gebied en kwam tot de ontstellende ontdekking dat er zeker een dozijn doden te betreuren waren, waaronder goede vrienden, oude schoolmakkers en de populaire dorpsveldwachter Van de Brink. Later vernam ik dat er die dag in Ede rond zestig slachtoffers zijn gevallen. Ik vraag me nog steeds af wie daarvoor verantwoordelijk was. Op betrekkelijk geringe hoogte moet duidelijk zichtbaar zijn geweest dat er op de gewraakte plaatsen geen enkel militair of strategisch object aanwezig was. Het was een zwarte dag voor Ede, maar niet minder voor de Britse luchtmacht.
Boek: Arnhem Spookstad – Ooggetuigenverslagen van de Slag en evacuatie (Uitgeverij Sycorax)