De vijand was niet gezien
Amsterdam was in 1940 kleiner en voller dan nu. Er woonden iets minder mensen, ongeveer 800.000, maar de stad hield al op bij wat nu Oud-West en Nieuw-Zuid heet. Slotermeer, Osdorp en Geuzenveld moesten allemaal nog worden gebouwd. Achter het Surinameplein en de Stadionkade begonnen de weilanden. Plan Zuid was nog niet afgebouwd. In Noord waren de eerste tuindorpen net aangelegd. Meer dan nu was de grachtengordel het hart van de stad; hier hadden de meeste instellingen en bedrijven hun kantoren.
De rijkste burgers woonden van oudsher aan de grachten en in Zuid, de arbeidersbuurten bevonden zich vooral in West en Oost. De scheepswerven en de grootste fabrieken waren in Noord. Joden, die voor de oorlog tien procent van de stadsbevolking uitmaakten, woonden voornamelijk in de oude Jodenbuurt rondom het Waterlooplein, in de Transvaalbuurt in Oost en in het nieuwe deel van Zuid. Veel van de 15.000 uit Duitsland afkomstige Joodse vluchtelingen vestigden zich in de jaren dertig in de Rivieren- en Apollobuurt.
Voor de stad begon de oorlog in zekere zin al in augustus 1939, met de mobilisatie. Nederland handhaafde zijn neutraliteit, maar het leger werd wel in staat van paraatheid gebracht. Voor het onderbrengen van soldaten werden 75 scholen gebruikt. 50.000 inwoners moesten hun huizen voor inkwartiering beschikbaar stellen. Behalve de militairen had de stad ook een Vrijwillige Burgerwacht en een Vrijwillige Landstorm. De in 1939 opgerichte Luchtbeschermingsdienst, die ook bestond uit vrijwilligers, beschikte onder meer over 16.000 gasmaskers, 25 kilometer brandslang en 200 openbare schuilgelegenheden, waarin 35.000 mensen onderdak konden vinden. In 1939 begon een comité fondsen te werven bij particulieren voor de aanschaf van luchtafweergeschut voor Amsterdam. In 1940 was er 125.000 gulden opgehaald. Het geschut had in 1941 geplaatst zullen worden.
NSB’ers mochten geen lid zijn van de Luchtbeschermingsdienst. Ze mochten ook niet in uniform paraderen. Bij de gemeenteraadsverkiezingen van 1939 in Amsterdam, de enige stad waar de partij deelnam, haalde de NSB drie van de 45 zetels. De partij kreeg meer dan 27.000 stemmen, de meeste in het Museumkwartier en de Apollobuurt.
Vorderingsdistricten
Amsterdam werd verdeeld in vorderingsdistricten, waaruit motorrijtuigen en paarden dienden te worden geleverd. Ook de distributie trad al in werking. In oktober 1939 ging de suiker op de bon, voornamelijk om het systeem te testen. Iedereen die stond ingeschreven in het Bevolkingsregister kreeg een distributiestamkaart. Met deze stamkaart kon men bij een uitgiftelokaal bonnen krijgen voor levensmiddelen, brandstoffen et cetera.
Ook de Duitsers waren voorbereid op oorlog en bezetting. Spionagediensten hadden informatie verzameld over Nederland, die in rapporten bijeen werd gebracht. Amsterdam had bijvoorbeeld 80.000 Joden onder zijn inwoners en er zaten er vier in de gemeenteraad, meldde Das Königreich der Niederlande, een Duits spionagerapport uit februari 1940. Twee Joden bezetten in het gemeentebestuur zelfs ‘sleutelposities’. Sinds oktober 1939 bereidde de Wehrmacht Fall Gelb voor. Fall Gelb was de codenaam voor de Duitse inval in Nederland, België, Luxemburg en Frankrijk. De staf van de Oberquartiermeister zette kaartsystemen op die ‘voor de bureaus van de commandanten de eerste noodzakelijke gegevens over omstandigheden, sociale structuur van de bevolking, belangrijke persoonlijkheden en ondernemingen’ weergaven. Over de Nederlander stond in de in 1939 verschenen Militärgeographischer Überblick (Nur für den Dienstgebrauch!) dat die zich niet graag bevelen liet, maar wel vriendelijk en behulpzaam was.
‘Er besitzt einen ausgesprochenen Kunstsinn.’
De oorlog
De oorlog begon in Amsterdam met geluid. Om drie uur ’s nachts vlogen er Duitse vliegtuigen boven de stad. Ze bombardeerden Schiphol. Toen het licht werd, was de rook van de branden in de stad te zien. Het Algemeen Handelsblad bracht op 10 mei 1940 in de avondeditie een fotoreportage over ‘de eerste oorlogsochtend in Amsterdam’. De onderschriften: ‘Het Centraal Station was onbereikbaar tenzij men zich kon legitimeren’, ‘Alle agenten zijn thans met helmen uitgerust’, ‘Engelse onderdanen melden zich bij het Britse consulaat’, ‘Burgerwachten houden auto’s aan op zoek naar verdachte elementen’, ‘De affiches van de Luchtbeschermingsdienst hebben nu meer dan ooit de aandacht’.
Niet alleen de honderdvijftig verdachten die voorkwamen op een officiële lijst van in geval van oorlog te interneren personen werden opgepakt, maar nog duizenden andere NSB’ers en Duitsers, onder wie Joodse vluchtelingen. Ze werden onder meer geïnterneerd in de Centrale Markthallen aan de Jan van Galenstraat. Een aantal NSB’ers dook onder. Tegenover de Markthallen, in bioscoop Het Hallentheater, moesten evacués uit Kattenburg (Werkspoor) en Noord (de Fokkerfabrieken) zich melden voor nieuwe woonruimte. Geëvacueerde koeien werden samengebracht op voetbalvelden in de Watergraafsmeer. Scholen, theaters en de beurs sloten. In Artis maakten oppassers de gifslangen af; die zouden bij ontsnapping na een bombardement moeilijk terug te vinden zijn. Alcohol werd verboden. De kringhuizen van de NSB werden bezet. Belangrijke gebouwen als het hoofdpostkantoor aan de Nieuwezijds Voorburgwal en de telefooncentrale in de Spuistraat werden bewaakt. Bij de afdeling Militaire Zaken op de binnenplaats van het stadhuis meldden zich vrijwilligers. Op de avond van 10 mei werd er voor het eerst verduisterd.
De volgende dagen namen de opwinding en de paniek toe. Op 11 mei ging voor het eerst het luchtalarm. Op dezelfde dag vielen twee Duitse bommen op de hoek van de Herengracht en de Blauwburgwal; er waren meer dan veertig doden.
Parachutistenkoorts
Er heerste ‘parachutistenkoorts’ in de stad. Overal werden Duitse soldaten gesignaleerd, al dan niet in vermomming. Mensen waren bang dat de ‘vijfde colonne’ van in Nederland wonende Duitsers vergiftigde chocolaatjes uitdeelde. Historicus Loe de Jong liet na geruchten over vergiftigd drinkwater thuis het bad vollopen. Het werd verboden met je handen in je zakken te lopen. Het Nederlandse leger, de politie, de Luchtbeschermingsdienst en de Vrijwillige Burgerwacht controleerden iedereen en elkaar. Het gerucht ging dat Duitse troepen de stations Amstel en Muiderpoort bezet hadden. Een compagnie infanterie vertrok uit Alkmaar om ze te ontzetten. Pas toen ze aan waren gekomen op politiebureau Leidseplein kwamen ze er na een telefoontje achter dat het loos alarm was. Ook op het IJsselmeer werden Duitsers gesignaleerd; het bleek een veetransport.
‘Onder geroep en geschreeuw ging een aantal soldaten van infanterie-eenheden zonder enig bevel of opdracht te hebben ontvangen, op eigen gezag aan het hollen, schreeuwen en schieten, zonder te weten waarop zij eigenlijk schoten en af en toe in de ontstane verwarring op elkaar vurend,’
…schreef kapitein Verschoor, gelegerd in Amsterdam-Noord, later in een rapport. Een marinierskapitein verdacht Nico Rost van Tonningen, commandant der maritieme middelen te Amsterdam en een broer van de NSB-politicus, van landverraad en schoot hem neer bij Durgerdam.
Sommige gezagsdragers bleven tegen beter weten in optimistisch. Hoofdcommissaris van politie Hendrik Versteeg liet zijn personeel nog op de ochtend van 14 mei weten: ‘De verdediging van de Vesting Holland is volkomen intact en de legerleiding beheerst de toestand volkomen.’ Diezelfde dag staken Engelse militairen in de Petroleumhaven olietanks in brand om te voorkomen dat ze in handen van de Duitsers vielen.
Het 39ste Duitse legerkorps kreeg op 14 mei opdracht naar de Stelling van Amsterdam door te stoten. Het Nederlandse leger legde diezelfde avond de wapens neer, na het bombardement op Rotterdam. Utrecht zou als volgende stad aan de beurt zijn geweest. Kapitein Verschoor:
‘De vijand, anders dan in de lucht, was niet gezien, wel was een ieder, aan het einde van 14 mei, volkomen uitgeput.’
Veel schoorstenen rookten tijdens die warme meidagen. Mensen verbrandden boeken die nu wel verboden zouden worden en belastende persoonlijke papieren. Het water van sommige grachten en kades zag wit van papier.
Vooral Joodse Amsterdammers probeerden via IJmuiden naar Engeland te ontkomen; dat lukte ongeveer drieduizend mensen. Anderen pleegden zelfmoord, onder wie wethouder Emanuel Boekman. Een chauffeur van de Gemeentelijke Geneeskundige en Gezondheidsdienst (GG en GD) vertelde na de oorlog in Het Parool over de familie Wins:
‘We rijden uit naar de Smaragdstraat voor een geval van verstikking, en ik vind een familie met een briefje erbij: “We zijn naar IJmuiden geweest, maar de boot was weg, en toen zijn we weer naar huis gegaan.” Jo Wins, Sara Wins-de Kromme en hun kinderen Leendert en Bertha maakten op 14 mei door gasverstikking een eind aan hun leven in de Smaragdstraat 32 I.’