Een van de beste, bekendste en invloedrijkste klassieke muziekstukken ging tweehonderd jaar geleden in Wenen in première. Volgens een jongere vak- en tijdgenoot kon de componist na voltooiing van dit grote werk tegen zichzelf zeggen: “Laat nu de dood maar komen, mijn taak is volbracht”. Die componist: Ludwig van Beethoven. Dat grote werk: zijn Negende Symfonie.
Nadat op 7 mei 1824 in Theater am Kärntner Tor in Wenen de laatste tonen van de koorfinale van de overdonderende symfonie hadden geklonken applaudisseerde en juichte het publiek. Beethoven, die naast de dirigent stond, met zijn rug naar het publiek, was nog steeds verdiept in de bladmuziek. Het gejuich ontging de dove componist. Zangeres Caroline Unger gaf hem een seintje zich om te draaien, waarna Beethoven, buigend, de toehoorders bedankte.
Het tafereel onderstreept nog eens dat er aan Beethoven (1770-1827) maar weinig doodgewoon was. Voor zijn Negende Symfonie geldt hetzelfde. Neem alleen al het feit dat over zijn laatste symfonie hele boeken zijn volgeschreven. En uiteraard spreekt het nog altijd tot de verbeelding dat Beethoven, wiens gehoor al sinds ongeveer 1795 steeds verder achteruit was gegaan, stokdoof was toen hij dit meesterwerk schreef. Of een simpel ander feitje: met ongeveer 70 minuten was de Negende langer dan enige andere symfonie tot dan toe. De componisten Bruckner en Mahler zouden het later dankbaar aangrijpen om in lengte nog verder te gaan.
Tal van auteurs hebben uiteengezet hoezeer Beethoven met zijn Negende de klassieke muziek heeft beïnvloed. Zelfs nog in de twintigste eeuw had hij opmerkelijke invloed op de muziekindustrie. Toen eind jaren zeventig, begin jaren tachtig de firma’s Philips en Sony een nieuwe geluidsdrager ontwikkelden, de compact disc (cd), was voor de doorsnee van zo’n schijfje aanvankelijk gekozen voor 115 millimeter. Naar verluidt op aandringen van Norio Oga, de destijds een na hoogste baas van Sony die in Duitsland een opleiding had gevolgd tot operazanger, werden de schijfjes echter vergroot. Volgens een andere versie van het verhaal was dirigent Herbert von Karajan de drijvende kracht achter die aanpassing.
Het uitgangspunt om de uiteindelijke cd-doorsnee te bepalen was voor Philips en Sony de langste opname die bestond van Beethovens Negende. Hayat Caroline Issa meldt dat in haar boek Der Klassiker – Das Starphänomen und seine Ausprägung auf dem Klassikmarkt (Stuttgart 2006). Bij die opname op 29 juli 1951, tijdens de Bayreuther Festspiele, stond dirigent Wilhelm Furtwängler op de bok. De opname duurde 74 minuten. Dat kon precies op één cd, op voorwaarde dat het schijfje een doorsnee had van 120 millimeter, want 115 millimeter was te weinig. En 120 millimeter werd het. Wie het niet gelooft, moet ter controle maar eens een duimstok leggen op een paar eigen cd’tjes.
Over de muzikale inhoud van de Negende is eindeloos geschreven, onder anderen door Harvey Sachs, Amerikaans/Canadees/Zwitserse historicus en schrijver van artikelen en boeken over muziek. In zijn boek De Negende. De beroemdste symfonie van Beethoven (Amsterdam 2011) dist hij onder meer een mooie anekdote op, ontleend aan de Frans/Amerikaanse cultuurhistoricus Jacques Barzun. Die verhaalt hoe een componist voor een aantal gasten een pianostuk speelde dat hij zojuist had voltooid. Een van de gasten vroeg wat de componist met het stuk bedoelde. Waarop deze weer achter de piano plaatsnam en het opnieuw speelde.
Het verhindert Sachs niet om in het hoofdstuk Een poging om het onbeschrijflijke te beschrijven de lezer 43 pagina’s lang te onthalen op wat volgens hem ‘in de Negende gebeurt’. Hij besluit met de zin:
…en dan verandert het orkest in een komeet en lanceert zichzelf in een razende vaart, prestissimo, naar de verste uithoeken van het menselijke voorstellingsvermogen.
Vatten we door Sachs en anderen ten beste gegeven beschrijvingen en interpretaties ultrakort samen, dan schetst Beethoven in de Negende eerst uitvoerig dat het menselijk bestaan een poel van ellende is, om in de koorfinale te eindigen met een hoopvolle aansporing om de mensheid vooruit te helpen: “Alle Menschen werden Brüder” (Alle mensen worden broeders).
Een roerige tijd
Sachs zet dat ook in maatschappelijke context. Nadat de Franse Revolutie was uitgebroken (1789) had op zeker moment Napoleon zich van de macht meester gemaakt en heel Europa in oorlogen gestort. Ondanks zijn dictatoriale machtsgreep droeg Napoleon toch ook de revolutionaire idealen – vrijheid, gelijkheid, broederschap – met zijn legers mee door Europa. Toen hij was verslagen, haalden vorsten in heel Europa dan ook opgelucht adem.
Tijdens het Congres van Wenen (1814-1815) werden nieuwe lijnen op de Europese landkaart getrokken en de nieuwe machtsverhoudingen vastgelegd. Conservatieven – vorstenhuizen voorop – zagen hun kans schoon. Denk aan Alexander I (tsaar van Rusland), Metternich (kanselier van Oostenrijk) en Karel X (koning van Frankrijk). Repressie stak alom de kop op. En in onze contreien ontstond het Koninkrijk der Nederlanden (nog inclusief België), waar Willem I nogal autocratisch zijn gang ging.
Beethoven gold als vrijheidslievende liberaal die van repressie en autocratie niks moest hebben. Wat dat betreft waren de Engelse dichter Byron en de Russische schrijver Poesjkin geestverwanten. Tekenend is dat Beethoven zijn Derde Symfonie (de ‘Eroica’) aanvankelijk had opgedragen aan generaal Bonaparte. Maar toen hij in 1804 vernam dat deze zichzelf had gekroond tot keizer Napoleon kraste Beethoven de naam van de Fransman zo heftig door dat een gat ontstond in het titelblad van de symfonie. Hij veranderde de opdracht in:
Sinfonia Eroica, composta per festeggiare il sovvenire di un grand’ Uomo. (Heroïsche symfonie, gecomponeerd om de herinnering te vieren aan een groot Man)
Sachs meldt overigens ook dat Beethoven de laatste jaren van zijn leven toch de voorkeur lijkt te hebben gegeven aan een redelijke monarchale regeringsvorm. De vorst moest dan wel een gematigd man zijn, zoals bijvoorbeeld de Oostenrijkse keizer Joseph II was geweest, of de vorstelijke macht moest binnen de perken worden gehouden door een parlement, zoals in Engeland. Hoe dat ook zij, de Negende droeg Beethoven op aan koning Friedrich Wilhelm III van Pruisen.
Baanbrekend
Terug nu naar de Negende zelf – officieel: Symfonie nr. 9 in d kleine terts opus 125 (in het Duits: Symphonie Nr. 9 in d-Moll op. 125, in het Engels: Symphony no. 9 in D minor op. 125). Die bestaat uit vier delen. Het vierde, de koorfinale, is niet alleen tot op de huidige dag veruit het bekendst, maar was in 1824 tevens het baanbrekendst. Nooit eerder waren in een symfonie menselijke zangstemmen gebruikt. Beethoven deed dat wel. Behalve een orkest traden op 7 mei 1824 een koor aan plus vier solisten: sopraan Henriette Sontag, de al genoemde alt Caroline Unger, tenor Anton Hazinger en bas Joseph Seipelt.
Conventies doorbreken had Beethoven trouwens al eerder gedaan. Zo is het verhaal overgeleverd dat hij eens te maken kreeg met behoudende musici die bezwaar maakten tegen ongewone passages in een van zijn composities. Waarop Beethoven zou hebben gezegd:
Staan de regels het niet toe? Heel goed, dan sta ík het toe!
Een aardig detail van de Negende is dat Beethoven de rust waarmee het derde deel eindigt als enige niet heeft voorzien van een fermate. Een fermate is in het notenschrift een tekentje dat aangeeft dat de noot of juist de rust waarboven het staat langer moet worden aangehouden. Het ontbreken daarvan boven de laatste rust van het derde deel heeft sommige dirigenten van de Negende ertoe gebracht snel door te gaan met deel vier, de koorfinale. Sachs noteert dat dat Beethovens bedoeling niet kan zijn geweest – niet om een muzikale reden, maar om een puur technische.
In het derde deel staan de twee trompetten en de eerste en tweede hoorn in het orkest in de grondtoon Bes, maar in het vierde deel (de finale) in D. Verder staan de derde en vierde hoorn in deel drie in Es, maar aan het begin van deel vier in Bes. Tegenwoordig is dat geen probleem, want met gebruikmaking van hun ventielen kunnen de blazers probleemloos overschakelen van de ene naar de andere grondtoon. In Beethovens tijd, legt Sachs uit, was dat anders, want toen hadden hoorns en trompetten nog geen ventielen. Om van grondtoon te veranderen moesten blazers een stukje (stem)buis uit hun instrument halen en vervangen door een korter of juist langer stuk stembuis – al naar gelang de vereiste volgende grondtoon. Vervolgens moest warme lucht in het instrument worden geblazen om de nieuwe stembuis op temperatuur te krijgen. Dat alles kostte tijd en Beethoven moest dus rekenen op minimaal een halve minuut rust alvorens het orkest kon beginnen aan het vierde deel.
Het gedicht van Schiller
Voor dat vierde deel, de koorfinale, greep Beethoven naar het gedicht Ode an die Freude (Ode aan de vreugde) van de toen al overleden Friedrich Schiller (1759-1805). Daarin wordt het ideaal beschreven van een maatschappij van gelijkwaardige mensen, verbonden door vreugde en vriendschap. Van Schillers oorspronkelijk negen strofen gebruikte Beethoven de eerste en derde helemaal en de tweede en vierde gedeeltelijk. De componist liet dat voorafgaan door drie regels van eigen hand:
O Freunde, nicht diese Töne, / sondern lasst uns andere anstimmen, / und freudenvollere. Freude!.
Schillers regel Alle Menschen werden Brüder is inmiddels dankzij Beethoven over de hele wereld bekend. Die komt echter niet voor in de eerste versie van het gedicht die Schiller in 1785 begon te schrijven in Leipzig en voltooide in Dresden – althans in twee dorpjes die inmiddels allang door die steden zijn opgeslokt. Oorspronkelijk schreef Schiller: ‘Bettler werden Fürstenbrüder’ (bedelaars worden broeders van vorsten). Pas later veranderde hij dat in ‘Alle Menschen werden Brüder’. In 1808, dus drie jaar na Schillers overlijden, werd die nieuwe versie gepubliceerd.
Waar het zo’n doorbraak was dat Beethoven in zijn Negende voor het eerst zangstemmen en tekst gebruikte, is het interessant te weten dat hij al veel langer rondliep met de gedachte ooit iets met Schillers Ode an die Freude te doen. Musicoloog Stefan Kunze meldt dat in het hoesboekje bij de uitvoering van de Negende door de Berliner Philharmoniker en de Wiener Singverein onder leiding van Herbert von Karajan (Deutsche Grammophon 1984). Al in januari 1793 schreef jurist Bartholomäus Fischenich uit Beethovens geboorteplaats Bonn, die zowel met Beethoven als Schiller bevriend was, aan Schillers vrouw Charlotte:
Hij (Beethoven) zal ook Schillers Freude en wel elke strofe verwerken.
In 1798 maakte Beethoven inderdaad al een notenschets bij de uit Schillers Ode geplukte woorden ‘muss ein lieber Vater wohnen’. Maar het duurde dus nog een kwart eeuw voordat Schillers Ode uiteindelijk belandde in de koorfinale van de Negende. Beethoven heeft daarover vrijwel tot het laatst getwijfeld, tot eind 1823. Zelfs nog na de première van zijn Negende schijnt hij te hebben overwogen of het misschien toch niet beter was het vierde deel van de symfonie om te bouwen tot een instrumentaal deel.
Wenen of Berlijn?
Eerste opzetjes voor de Negende noteerde Beethoven als in 1815. Pas in de zomermaanden van 1821, 1822 en 1823 maakte hij er echt werk van. Hij deed dat in Baden nabij Wenen (Rathausgasse 10, nu het Beethovenhaus Baden). In Wenen rondde hij de symfonie af, in zijn ‘woning’ op de vierde verdieping in het pand dat nu als adres heeft Ungargasse 5. Toen Beethoven er woonde en werkte, was het nog Landstrasse 323. Het gebouw heette destijds Zur schönen Sklavin (Bij de mooie slavin). Gasten ontving de componist liever niet thuis, volgens een tijdgenoot een ‘sombere, armoedige kamer waarin de grote Ludwig woonde’. Beethoven ontving in een koffiehuis in de buurt: Zur goldenen Birne (In de gouden peer).
Dat de Negende in Wenen in première zou gaan stond overigens niet op voorhand vast. Zeker, Beethoven, geboren in het Duitse Bonn, woonde al sinds 1792 in de hoofdstad van de Donaumonarchie. Maar begin jaren twintig van de negentiende eeuw kreeg hij een steeds grotere hekel aan de stad. Slechte smaak nam er volgens hem hand over hand toe en hijzelf kreeg er naar zijn overtuiging niet de plaats die hem toekwam. Begin 1824 overwoog hij serieus de eerste uitvoering in Berlijn te laten plaatsvinden.
Toen dat uitlekte, kwam tegenactie op gang. Beethoven bedacht daarop dat hij zijn Weense bewonderaars niet voor het hoofd kon stoten. Ook was met zijn slechte gezondheid de lange reis naar Berlijn – heen en terug zo’n tweehonderd uur hotsebotsen in een koets – weinig aantrekkelijk, Toch duurde het nog lang voor de zaak beklonken was. Pas op 23 april, twee weken voor de première, werd de componist het eens met de bedrijfsleider van het Weense Theater am Kärntner Tor.
Ook economische kwesties speelden bij de première een rol. Beethoven had bij die eerste uitvoering namelijk ook een persoonlijk financieel belang. Nu had hij als kind wel leren optellen en aftrekken, maar vermenigvuldigen nooit, laat staan ingewikkelder rekenkundige bewerkingen. Economisch was hij dus bepaald geen kanjer. Maar hij begreep heel goed wat de prijs van een kaartje moest zijn om uit de kosten te komen en nog een aardige winst over te houden. Daarom wilde hij de prijs van de kaartjes graag verhoogd zien. Daarover had de overheid echter ook iets te zeggen en die weigerde om onbekende redenen toestemming. Uiteindelijk bleef van de première netto een bedrag over waarvan Beethoven net een paar maanden de huur van zijn kamer kon betalen.
Manuscript
Iets heel anders dan: het manuscript van de Negende. Die muziekbladen met het handschrift van Beethoven hebben nogal wat kronkelwegen afgelegd. Het grootste deel van de bladen werd in 1941 in drie delen gesplitst en op drie plekken verborgen om ze ongeschonden door de Tweede Wereldoorlog te loodsen. Pas na de Duitse hereniging (1989) werden ze in 1997 weer samengevoegd in de Staatsbibliothek zu Berlin.
De eerste keer dat een gedeelte van de Negende in Nederland kon worden beluisterd was in 1838 in gebouw Felix Meritis in Amsterdam. Op diezelfde plek werd, opnieuw onder leiding van dirigent Johannes van Bree, in 1848 Beethovens laatste symfonie voor het eerst in Nederland in zijn geheel uitgevoerd.
Of het destijds in Amsterdam beter of minder goed klonk dan op 7 mei 1824 in Wenen weten we niet. Wel staat vast dat de uitvoering bij de première in Wenen niet ideaal was. Zo bestond het eigen orkest van het Theater am Kärntner Tor uit 45 leden. Het was destijds wel het beste professionele orkest van Wenen, maar te klein om de Negende goed uit te voeren. Professionele symfonieorkesten bestonden toen nog niet. Daarom werden er niet alleen goede professionele musici aan het theaterorkest toegevoegd, maar ook amateurs. Samen waren het naar schatting tussen de 85 en 100 musici. Schattingen over het koor lopen uiteen van 80 tot 120 zangers, onder wie eveneens de nodige amateurs.
Op de avond van de uitvoering waren de profs en de amateurs nog allerminst op elkaar ingespeeld. In complete bezetting was slechts twee keer gerepeteerd. En dat terwijl Beethoven aan zowel musici als zangers volgens sommigen onmogelijke eisen stelde. Het enthousiasme van het premièrepubliek was er niet minder om. De wereldwijde triomftocht van de Negende heeft het evenmin in de weg gestaan.