Een jaar en vijf dagen na de verschrikking in Mortsel vallen de Tranen over Merelbeke. Het doelwit van dit bombardement was het vormingsstation, waar 73 spoorlijnen en verschillende werkplaatsen door de Duitsers gebruikt werden voor de aanvoer van oorlogsmaterieel richting Frankrijk. De luchtaanval paste binnen het zogenaamde Transportation Plan, dat de Duitse transportmogelijkheden moest uitschakelen als voorbereiding op D-Day.
Op 5 september 1943 was er al een Amerikaans bombardement op het rangeerstation en toen vielen de bommen voornamelijk op het naburige Ledeberg. Er waren 111 doden. Op 10 mei 1944 zou er nog een derde geallieerd bombardement op hetzelfde doelwit uitgevoerd worden. Toen waren er 48 doden. In totaal lieten 557 burgers het leven doordat ze nabij het doelwit van de geallieerde bommenwerpers woonden.
In de avond van 10 april 1944 (paasmaandag) was de balans het zwaarst: 428 doden en 724 gewonden. 118 Canadese bommenwerpers dropten in twee fases tussen 22.45 en 23.05 uur maar liefst 1662 bommen op het met vuurpijlen afgebakende doelwit. Met in totaal 613,4 ton explosieven was dit misschien wel het hevigste bombardement in België tijdens de hele Tweede Wereldoorlog. Het was het op één na na dodelijkste bombardement uit onze geschiedenis.
Ik las het aangrijpende boek Het drama van Merelbeke waarin Katrien Arnaut in detail beschrijft wat er op die noodlottige maandag gebeurde en verschillende getuigen aan het woord laat. Het boek is via deze link te verkrijgen.
Slechts 154 bommen (9%) troffen het station, de rest kreeg Merelbeke te verwerken. Hele gezinnen die ’s avonds in bed lagen waren samen gedood. Vele Merelbekenaren waren naar de kelders gevlucht.
‘We werden in onze slaap verrast door loeiende sirenes’, getuigt de toen zevenjarige Esther Vermeir (Arnaut, p. 111).
‘Terzelfder tijd kwam ons mama op onze kamer gerend. Ze was pas sedert zes maanden weduwe: onze papa was aan een hartziekte overleden. De hemel stond in lichterlaaie door ’t licht van de volle maan en door rode en groene fusées. Mama trok ons, de drie kinderen, in de trapzaal waar zij het veiliger vond. We klampten ons aan elkaar vast en baden ononderbroken. Het regende bommen. We hoorden vreemde geluiden, geschuifel, gekraak, gekletter, geschrei! Het glazen dak van het atelier viel in stukken naar beneden. Het gerinkel zal ik nooit vergeten. Ook die geur vergeet ik nooit: geur van afgebroken huizen en stof. De elektriciteit was uitgevallen en ’t was nu donker en benauwend, stiller. Er liepen mensen rond in hun nachthemd, verdwaald, precies krankzinnig.’
Kalkstof
De elfjarige Roger Maes (Arnaut, p. 131) vertelt: ‘We waren destijds voorbereid op een bombardement en hadden in onze huiskelder de nodige spullen verzameld zoals werkmateriaal, medicatie, kleren, eten en drinken.’ Het waren de lessen die de Merelbekenaren getrokken hadden uit voorgaande drama’s zoals Mortsel en Ledeberg. De twaalfjarige Winand Declercq (Arnaut, p. 129) weet dat de volwassenen geleerd hadden dat in Mortsel vele kinderen waren gestikt in het stof:
‘Terwijl de bommen vielen en overal glas rinkelde, liep grootmoeder heen en terug naar de keuken om doeken te halen die zij nat maakte aan de pomp om voor onze mond te houden tegen het kalkstof.’
Cognac
De achttienjarige Madeleine Dupont (Arnaut, p. 161) probeerde zich op nog een andere manier te beschermen:
‘Ik sleurde mijn kleine broer uit zijn bed en trok hem naar beneden. De trap danste reeds onder de bominslagen. Het huis kraakte en we konden net de kelder bereiken. We zaten onder de keldertrap dicht bij elkaar op een houten kist. Het geluid was oorverdovend en we waanden ons in een andere wereld. Het was er pikdonker en de kelder vulde zich snel met stenen en stof. In de kist waar wij op zaten, zaten enkele flessen cognac. Mijn vader heeft een fles genomen, de hals afgeklopt en we moesten een hoekje van ons slaapkleed daarin doppen en voor onze mond en neus houden om zo te beschermen tegen het stof.’
Wijwater
Het verstikkende stof is wat bijna elke getuige zich herinnert. Zo ook de toen twaalfjarige Julien Van Damme (Arnaut, p. 150):
‘Ik werd gewekt door mijn zus met de woorden: “Ze smijten bommen!” Ik besefte niet goed wat er gaande was en herinner me dat we samen op de overloop stonden. Voor ons was een groot gat in de muur en de trap naar beneden was versperd door steenbrokken. De weg naar onze schuilplaats was afgesneden. Wij vluchtten naar de slaapkamers van mijn ouders. Ik hoorde luide korte en droge knallen en gierende geluiden. Wij ademden stof van kalkpleister dat van het plafond viel. Opeens een stilte. Onze kelen waren droog. Een fles wijwater op de schouw gebruikten we als drinkwater.’
Maar toen begon de tweede fase, na een pauze van zo’n twee minuten:
‘Ik hoorde terug ontploffingen en fluitende geluiden. Dan roken wij gas en ik werd banger. Er kwam maar geen einde aan.’
Shocktoestand
Maar alle voorbereidingsmaatregelen mochten niet baten. Roger Maes vervolgt zijn verhaal:
‘Op die bewuste avond haalden vader en moeder mij uit bed en haastten we ons naar de kelder. We waren nauwelijks in de kelder aangekomen of we zagen het licht van de fusées en het bombardement begon. Mijn vader riep: “Roger, zit ge goed?” Enkele tellen later was hij dood. Wellicht getroffen door de luchtverplaatsing van een inslag. Ons hele huis stortte in en we werden bedolven onder het puin. Mijn moeder die naast mij zat, vocht voor haar leven en overleed ongeveer anderhalf uur later, wellicht ten gevolge van een gebroken wervelkom. Ikzelf en de levenloze lichamen van mijn ouders werden van onder het puin gehaald door twee Duitse spoorwegsoldaten. Ik ben de hele tijd bij bewustzijn gebleven. Maar ik was in een soort shocktoestand en kon nauwelijks bewegen. Ik was bijna gestikt in het stof.’
Schrik aan het hart
Armand Dambruyne (Arnaut, p. 147) was zeventien jaar oud en was met de rest van zijn gezin onder de keukentafel gekropen:
‘Een bom viel op ons huis. Mijn vader, een grote man, kreeg gans het gewicht van de tafel met steengruis op zijn rug. Mijn moeder brak haar arm. Ikzelf bleef ongedeerd. Na enige tijd viel het ons op dat mijn zus niet meer sprak. Ze was overleden, waarschijnlijk van de schrik aan het hart. Ik spartelde met mijn benen van onder het steengeruis en riep om hulp. Zo merkten onze buren ons op en redden ze ons van onder het puin.’
In schuilkelders onder de ingestorte woningen ontstond kort na het bombardement een nieuw probleem. ‘Ik heb die vliegtuigen zien overkomen en ze hebben hun doel gemist’, verklaart Marie-Jeanne Branteghem (Zo was onze oorlog, p. 242)
‘De bommen vielen op de schuilkelders, en de waterleidingen en watersilo’s van de omliggende serres zijn gebarsten. Veel mensen zijn toen verdronken.’
De hulpverlening werd bovendien bemoeilijkt door de nachtelijke duisternis, waardoor de bevrijding van de snel onder water lopende schuilkelders traag ging.
Vergeten slachtoffers
428 doden; 286 zwaargewonden 584 vernielde woningen; 1009 zwaar en 3074 lichter beschadigde huizen; zeven scholen, twee kloosters en een weeshuis getroffen. De hele Merelbeekse stationsbuurt was van de kaart geveegd. Het doelwit was getroffen maar ‘de schade was te klein om het treinverkeer voor lange tijd lam te leggen’, schrijft Arnaut. Russische krijgsgevangenen werden als dwangarbeiders ingezet om de schade te herstellen. Ook het bombardement van 10 mei slaagde niet om de transporten rondom Gent echt te verhinderen.
Net als in Mortsel zijn de honderden slachtoffers in Merelbeke jarenlang vergeten geweest. In 2004 vroeg de Gentse gemeente een erkenning aan nadat Mortsel een lint had gekregen als officiële oorlogsslachtoffers. Maar toch blijven er vele vragen onbeantwoord. Vandaag zelfs is er bij sommigen twijfel of het aantal van 557 burgerdoden bij de drie bombardementen niet is vervalst. Een ding staat vast: net als Mortsel, Kortrijk, Brussel en andere door geallieerde luchtaanvallen getroffen gemeentes heeft Merelbeke jarenlang te weinig erkenning en aandacht gekregen. En toch wordt er nu ook in Gent herdacht en verteld aan een jongere generatie. Opdat de tranen over Merelbeke nooit vergeten worden, ook 75 jaar na het grote drama.