Vol wrok zat hij, Johannes Verwaijen. De 47-jarige Boxmerenaar kon het maar niet verkroppen dat hij op Tweede Pinksterdag 1857 door kastelein Jacob Rongen het café was uitgezet. De uitbater van logement De Gouden Leeuw aan de Keistraat in Boxmeer, de tegenwoordige Steenstraat, had die dag genoeg van Verwaijens ‘onbetamelijke en twistzieke gedrag’ en had hem de deur gewezen.
Bijna een jaar lang liep Verwaijen rond met die wraakgevoelens. „Ik zal me wreken”, zei hij tegen wie het maar wilde horen. Dat had ook de 14-jarige Maria Horsten gehoord, die dat later ten overstaan van de rechters in Den Bosch kwam verklaren:
„Voordat ik vertrek uit Boxmeer, zal ik me wreken op de gebroeders Rongen.”
Hij was een kruitvat waar alleen nog maar een brandende lont in gestoken hoefde te worden. Dat gebeurde op de avond van 18 april 1858, tegen half elf. Verwaijen betrad de gelagkamer van De Gouden Leeuw, liep naar de tapkast en vroeg Piet Rongen, een van de drie broers die het logement bestierden, om een halve liter bier. Piet weigerde. Omdat, zo zou hij later tegen de rechters zeggen, Verwaijen in een opgewonden houding de herberg was binnengekomen. Piet nam de ongewenste bezoeker bij de arm en begeleidde hem naar de uitgang. Verwaijen stribbelde flink tegen. „Ik wilde het geschil in der minne bijlegen”, zou hij later verklaren.
‘Hevige opgewondenheid’
Piets broer Jacob, die op een stoel wat zat te sluimeren, sprong op en schoot zijn broer te hulp. Dat deed ook broer nummer drie, Theo. Toen ze bij de deur van de gelagkamer aan het duwen waren, greep Verwaijen onder zijn jasje. Flits ging het en nog eens en nog eens. De drie broers vielen op de grond. Piet met het knipmes geraakt in buik, ribben en hals. Theo was in de borst gestoken en Jacob in de bovenarm. Ze overleefden het. Piet was er het slechtst aan toe: lag vier weken in bed en kon 36 dagen niet werken. Theo kon tussen acht en tien dagen zijn beroep niet uitoefenen en en Jacob kon twintig dagen niets doen.
Verwaijen werd opgepakt. De rechtbank hoorde meer dan twintig getuigen. Verwaijens raadsman, mr. Laurillard, vond dat zijn cliënt „eene hevige opgewondenheid aan den dag had gelegd”; hij meende dat de oorzaak in krankzinnigheid moest worden gezocht en vond een straf van maximaal 3 maanden wel genoeg. De rechtbank dacht er anders over. Verwaijen kreeg zes jaar tuchthuis opgelegd en twee boetes van elk 25 gulden. En hij moest de rekening voor het dure proces betalen: 230 gulden.
~ Geurt Franzen – BHIC
Dit verhaal is geschreven door journalist/schrijver Geurt Franzen en verscheen eerder in dagblad De Gelderlander.