De Zuid-Nederlandse auteur Casparus Barlaeus speelt een belangrijke rol in uw boek. Kunt u iets over hem vertellen?
“Caspar Barlaeus werd op 12 februari 1584 in Antwerpen geboren. Hij was ongeveer één jaar oud toen zijn ouders naar de Nederlanden moesten vluchten als gevolg van de val van Antwerpen in 1585. Erg breed had de familie van Baerle het waarschijnlijk hier niet, maar de vader van Barlaeus kon rector worden aan de Latijnse school in Zaltbommel. Na zijn dood in 1595 verhuisde het gezin naar Dordrecht, waar de moeder van Barlaeus een broer had wonen. Barlaeus ging echter al snel bij zijn oom Jacobus in Brielle wonen. Deze oom heeft alle moeite gedaan om hem als beursstudent te plaatsen aan het Theologisch College in Leiden, waar Barlaeus in december 1600 zijn intrede kon doen. Na zijn studie theologie ging Barlaeus in 1610 als predikant werken in Nieuwe-Tonge, maar daar kreeg hij problemen toen zijn collega’s erachter kwamen dat hij Remonstrant was. In 1612 werd hij subregent aan het Theologisch college in Leiden, waar hij zelf ook had gestudeerd. In 1617 werd hij ook professor in de Logica aan de Academie en al snel stond hij bekend als een zeer getalenteerde docent.
In 1619 verloor Barlaeus beide banen omdat hij Remonstrant was. Hij raakte werkloos, de staat weigerde hem steun te verlenen, maar hij had thuis een vrouw en vier kinderen waar hij voor moest zorgen. De theoloog besloot medicijnen te gaan studeren, maar dat beroep oefende hij nooit uit. Aan vrienden schreef hij hierover:
“Als gevolg van mijn afzetting greep ik de geneeskunde aan als een reddingsplank bij een schipbreuk, zodat ik me nu onder de zonen der geneesheren mag rekenen. Van de praktijk schrik ik echter terug en die zal ik ook nooit uitoefenen, deels omdat het menselijk lijden mij te zeer aangrijpt en deels omdat de medische wetenschap voor een groot deel uit conjecturen bestaat” (vrij vertaald uit het Latijn)
Om te overleven nam hij studenten in huis en schreef gelegenheidsgedichten waarmee hij iets probeerde te verdienen. Dit duurde tot 1631, toen Amsterdam hem uitnodigde om als professor in de wijsbegeerte te komen werken aan het pas opgerichte Athenaeum Illustre. Dat nam hij meteen aan. Hij vond het jammer om Leiden te verlaten en grapte in brieven aan vrienden over het wonen in Amsterdam: hij ging leven tussen ‘kooplui en winstzoekende mensen’. Ook schreef hij:
‘Tussen aanhangers van Bacchus en huizen van lichte zeden woon ik nu. Zo’n plaats is best geschikt voor de beoefening de wijsbegeerte, mijn taak zal zijn om de mensen hier wijzer en beter te maken’ (ingekort en vrij vertaald uit het Latijn).
Volgens mij was Barlaeus hier al bezig met zijn Mercator sapiens, de beroemde oratie die hij voordroeg tijdens de feestelijke inwijding van de Illustere School te Amsterdam op 9 januari 1632. In Amsterdam verbleef Barlaeus tot aan zijn dood op 14 januari 1648.
In uw boek komt de religieuze en politieke twist tussen de Remonstranten en Contraremonstranten aan bod. Aan welke kant stond Barlaeus in dit conflict en welke rol speelde hij?
“Barlaeus was student theologie aan de Academie in Leiden in de tijd dat Gomarus en Arminius daar theologie professoren waren. Deze twee theologen hadden tegenstrijdige visies over de kerkelijke leer en waren vaak gewikkeld in felle disputen. De leerlingen verdeelden zich in twee kampen. Barlaeus koos de kant van de tolerante Arminius, zoals ook zijn mentor Petrus Bertius dat had gedaan. Ook veel van zijn vrienden en collega’s uit die tijd, waaronder Simon Episcopius, Bernard Dwinglo, Petrus Cupus en Arnoldus Corvinus, om maar enkelen te noemen, kozen voor de leer van Arminius. Tijdens de Synode van Dordrecht in 1618-1619, en ook daarvoor al, heeft Barlaeus de Remonstranten geholpen door veel van hun teksten te redigeren.
De naam Barlaeus doet vandaag de dag bij veel mensen nog wel een belletje rinkelen, waarschijnlijk vooral dankzij het naar hem vernoemde gymnasium in Amsterdam, maar heel vaak valt zijn naam niet meer. Hoe groot was de auteur in zijn eigen tijd?
“Barlaeus was een briljante en bevlogen redenaar, een van de beste Latinisten uit zijn tijd en een zeer goede dichter. Het liefste schreef hij in het Latijn, maar ook in het Nederlands heeft hij goede werken achtergelaten. Hij schreef vele mooie oraties, waarvan de bekendste, Mercator sapiens, ook in het Nederlands werd vertaald als De wijze koopman. Zijn gedichten zijn in diverse bundels uitgegeven en hij maakte ook enkele vertalingen en werken in opdracht. Zelf twijfelde Barlaeus altijd over zijn eigen capaciteiten en hij vond zichzelf niet geschikt om als wetenschapper of onderzoeker te werken, zoals zijn collega Gerard Vossius en goede vriend P.C. Hooft dat wel deden. Toch heeft hij veel aandacht besteed aan wat we, volgens mij, zijn grootste werk kunnen noemen: een boek over het verblijf van Johan Maurits van Nassau-Siegen in Brazilië, die daar in opdracht van de WIC acht jaar gouverneur was. Dit boek kwam uit in 1647, een half jaar voordat hij overleed en kreeg ook een Nederlandse vertaling: Nederlandsch Brazilië onder het bewind van Johan Maurits Grave van Nassau, 1637-1644.
Als ik Barlaeus vergelijk met zijn tijdgenoten, durf ik zonder aarzeling te beweren dat hij bij de grootste uit zijn tijd behoorde en die waardering kreeg hij zowel in het binnenland als in het buitenland. Barlaeus was iemand van veelzijdige geleerdheid, een smaakvolle dichter, een geestige en vrolijke prater, een belangrijk figuur uit de wereld van dichters en geleerden van zijn tijd. Zijn stijl van schrijven, met de steeds terugkomende toespelingen op de oudheid, komt nu geforceerd over, maar die stijl paste in de context van de zeventiende eeuw en niemand beheerste het beter dan hij.
Ik heb de indruk dat Barlaeus tegenwoordig minder waardering krijgt dan veel van zijn tijdgenoten. Nadat Barlaeus jarenlang zijn Remonstrantse broeders op allerlei manieren had bijgestaan, distantieerde hij zich van het kerkelijke strijdtoneel. Barlaeus was in feite een humanist, een vrijgeest. Hij geloofde in de goedheid van de mens, ongeacht zijn geloofsovertuiging, en dat bracht hem ook wel eens in de problemen, zoals toen hij zijn Joodse vriend Menasseh Ben Israël probeerde te helpen met het schrijven van een inleidend gedichtje voor een van zijn boeken. Barlaeus werd zwaar aangevallen, mede omdat hij zijn humanistische visie in het gedicht had geuit. Hij was geen activist en absoluut geen held, maar hij was eerlijk en oprecht. Hij leed aan een zware, vaak terugkomende ziekte: lange periodes waarin hij gebukt ging onder grote melancholische neerslachtigheid wisselden zich af met uitbundige manische vrolijkheid. Volgens mij wordt de grote openheid en eerlijkheid van deze man en vooral de zelfspot en ironie die hij gebruikte in zijn schrijven, vandaag de dag verkeerd geïnterpreteerd en vaak tegen hem gebruikt. Om maar een voorbeeld te noemen: in het boek Het land van Rembrand, van Conrad Busken Huet, uit 1882, schrijft de auteur iets over Barlaeus wat, mijns inziens, als een vooroordeel overkomt. Toen Barbara Sayon, de vrouw van Barlaeus, in 1635 kwam te overlijden, schreef hij een zeer gevoelige brief over wat zij voor hem betekend had. Hij maakte er een klein epos van, in zijn bekende stijl, waarin hij de hele oudheid gebruikte om zijn gemis en verdriet te beschrijven. Busken Huet schreef over deze brief:
“Zonder moeite heeft men in onzen tijd voelbaar kunnen maken dat dit dichterlijk proza tegelijk een uiterste van wansmaak, en eene onvoldoende bedekking van Barbara’s alkoofgeheimen is.”
Barlaeus wordt ook wel eens afgerekend op een gedrag dat in de zeventiende eeuw helemaal niet afwijkend was. In 1636 leerde Barlaeus een vrouw kennen die grote indruk op hem maakte. Over haar en voor haar schreef hij veel gedichten en hij bleef de rest van zijn leven bevriend met haar. In een werkje uit 1852, geschreven door J. van Vloten, met de titel Tesselschade Roemers en hare vrienden, schreef Vloten:
“Zoo gemakkelijk het hem gelukt scheen te zijn, het beeld zijner Barbara […] klakkeloos op zij te zetten …”
Zulke vooroordelen verbazen mij zeer, want ik kan een hele lijst bekende zeventiende-eeuwse mannen noemen, die na de dood van hun zeer geliefde echtgenoten, binnen een jaar opnieuw verliefd of getrouwd waren. P.C. Hooft, bijvoorbeeld, in 1624 overlijdt zijn geliefde Christina en in 1625 is hij verliefd op een vrouw die hem afwijst en later met Constantijn Huygens trouwt. En Gerard Brandt trouwde opnieuw in 1675 nadat zijn geliefde vrouw Susanna van Baerle in 1674 overleed. Nergens vond ik hierover een woord van afkeuring.
U heeft een beroepsmatige achtergrond in de psychiatrie. Ik begreep dat dat ook een rol heeft gespeeld in uw onderzoek?
“Ik ben lang geleden afgestudeerd in de psychologie en heb veel jaren gewerkt in de psychiatrie waar ik vaak in aanraking kwam met zowel depressieve als suïcidale patiënten. In een boek dat over depressies door de eeuwen heen handelde, werd aandacht besteed aan de zeventiende-eeuwse professor Caspar Barlaeus, die enkele depressieve periodes had doorgemaakt in zijn leven. Ik werd nieuwsgierig en ging op zoek naar meer informatie. Ik las alles wat ik over Barlaeus kon vinden en doorzocht veel archieven. Zo leerde ik heel wat over de tijd waarin hij leefde, over zijn gezin en vrienden.
Over Barlaeus is weleens gezegd dat hij in 1648 eigenhandig een eind aan zijn leven maakte. U heeft zich over deze vraag gebogen. Waarom en wat waren uw bevindingen?
“In een boek van F.F. Blok, Caspar Barlaeus: From the correspondence of a melancholic, uit 1976, analyseert de auteur een aantal brieven waarin de depressieve periodes van Barlaeus worden beschreven. Aan het einde komt de auteur tot de conclusie dat Barlaeus zelfdoding heeft gepleegd, maar ik had moeite om die conclusie met hem te delen. In het laatste hoofdstuk noemt Blok veel van wat er over de dood van Barlaeus werd geschreven. Veel roddels deden de ronde na de dood van Barlaeus, zowel in Nederland als in het buitenland. Blok is heel minutieus en behandeld alles zeer uitvoerig. Er is geen hard bewijs voor en ook niet tegen, maar na alles wat ik over Barlaeus had gelezen, neigde ik sterk tot de conclusie dat het een triest ongeluk moet zijn geweest en geen suïcide. Op 14 december 1647 stuurde Barlaeus gedichten naar enkele vrienden en daaruit bleek dat hij herstellende was van een depressieve periode. Op één januari 1648 stuurde hij opnieuw een gedicht naar Constantijn Huygens, waarin hij wenste dat de mist in 1648 zou verdwijnen uit Amsterdam en uit zijn geest, maar dat hijzelf behouden zou blijven. Voor mij klinkt dit niet als iemand met een doodswens, maar wel als iemand die wil leven. Maar Blok schrijft: ‘Even though there is no conclusive proof of suicide, it seems to me that it is the most likely theory.’ En even later:
‘My own opinion is that Barlaeus committed suicide.’
Ik weet dat het gevaar voor suïcide groter is als iemand uit een depressie kruipt dan wanneer iemand er nog diep in zit, maar de eindconclusie van Blok kon mij niet overtuigen, al heb ik, net als Blok, geen bewijs om mijn mening te staven. Ik vraag me trouwens af waarom dit boek van Blok nooit in het Nederlands is gepubliceerd, want het is een waardevol document over de melancholische periodes in het leven van Barlaeus.
Wat was voor u de aanleiding om een roman rond dit historische personage te schrijven?
“Ik begon mijn onderzoek in 2011 en uiteindelijk had ik zoveel materiaal verzameld dat ik er iets mee wilde doen. Maar ik had niet alleen veel kennis opgedaan, ik zat ook met een stapeltje vragen waarop ik geen antwoord kon vinden. Naast het enigma over zijn dood, noem ik nog enkele voorbeelden:
- Waarom bestaat er geen complete biografie van Barlaeus in boekvorm? Gerard Brandt, de schrijver van de Historie der Reformatie, was getrouwd met een dochter van Caspar Barlaeus, Susanna van Baerle. Brandt heeft veel werken gepubliceerd, ook een biografie van P.C. Hooft, van Joost van Vondel en van Michiel de Ruyter. Waarom heeft hij geen biografie van zijn eigen schoonvader geschreven? In de negentiende eeuw schreef J.A. Worp een biografie over Barlaeus, maar die werd alleen als feuilleton gepubliceerd in de nummers 3 t/m 7 (1885-1889) van het tijdschrift Oud Holland. Verder bestaan er alleen enkele werken waarin een korte samenvatting over het leven van Barlaeus is geplaatst. De biografie van J.A. Worp verdient zeker een herziene uitgave die dan in boekvorm uitgegeven zou moeten worden.
- Gerard Brandt gaf wel de gedichten van Barlaeus uit en ook zijn Latijnse brieven zijn door hem gebundeld. Een aantal van die brieven bleken echter aangepast te zijn toen ze later vergeleken werden met de originelen uit de universiteitsbibliotheken. Ook de datum klopte niet altijd. Het is aannemelijk dat Gerard Brandt niet de originele brieven tot zijn beschikking had, maar alleen de kladversies en die konden natuurlijk van de uiteindelijke opgestuurde brieven afwijken. In het begin van de twintigste eeuw schreef J.A. Worp, in het Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek hierover het volgende:
“Waarom Brandt in die brieven zooveel veranderd en weggelaten heeft en zoovele data vervalscht heeft, is een raadsel”.
Dus hij ging ervan uit dat Brandt aan de brieven had geknoeid. P. Leendertz jr., in zijn boek Uit den Muiderkring, uit 1935, is van mening dat de oudste zoon van Barlaeus, Caspar Barlaeus junior, delen uit de brieven zou kunnen hebben geschrapt voordat hij ze aan Brandt overhandigde en dat Brandt een goede reden had om zelf ook aanpassingen te maken. Hij concludeert:
“Het blijkt dus, dat ook in dit geval de beschuldigingen tegen Brandt ingebracht, bij een onbevooroordeeld onderzoek ongegrond genoemd moeten worden”.
Het beeld dat ik van Gerard Brandt heb gekregen is dat van een zeer oprechte man die zeer methodisch te werk ging, dus ik zie hem niet zo gauw brieven vervalsen. Brandt publiceerde zijn Epistolarum in 1667. In 1664 ging Caspar junior naar Portugal waar hij acht jaar als consul werkte. Het is natuurlijk niet uit te sluiten dat hij voor zijn vertrek de brieven had bewerkt en aan Brandt gegeven, maar ik kan de zekerheid van P. Leendertz niet delen.
- Het is bekend dat Barlaeus ongeveer tien weken in Dordrecht verbleef tijdens de Synode van 1618-1619. Hij ging erheen als toehoorder voor de gedaagde Remonstranten, maar ik kon nergens vinden waar hij logeerde en hoe het contact met zijn gedaagde broeders verliep.
Ik had tijdens mijn onderzoek een eigen kijk op de persoon van Barlaeus gekregen en die week wel eens af van wat enkele andere mensen over hem hadden geschreven. Ik kreeg steeds meer zin om over deze talentvolle en goedhartige man te schrijven en tegelijkertijd een paar vooroordelen recht te trekken.
Ik besloot om al de verzamelde informatie in een historische roman te verwerken, op een zodanige manier dat het ook interessant zou zijn voor het grote publiek. Op die manier zou Barlaeus weer een beetje kunnen ‘herleven’.
Uw roman is geschreven vanuit het perspectief van Susanna, een dochter van Barlaeus. Waarom koos u hiervoor en kunt u, zonder al te veel te verklappen, kort iets vertellen over de opzet van de roman?
Als hoofdpersonage voor mijn boek moest ik iemand hebben uit het leven van Barlaeus, die alles van heel dichtbij meegemaakt zou kunnen hebben. De keuze voor Susanna van Baerle leek mij bijna vanzelfsprekend. Van alle kinderen van Barlaeus was zij de meest intelligente en de meest betrokkene bij het werk van haar vader. Bovendien had zij zelf ook een interessant leven om in een roman te verwerken.
In Bloem van Wijsheid verblijft Susanna wegens ziekte in bed, maar haar geest is helder, dus ze leest veel en denkt regelmatig terug aan vroeger. Zo komen we wat te weten over haarzelf, over haar man Gerard Brandt en vooral over haar vader Caspar Barlaeus. Omdat de Synode van Dordrecht van 1618-1619 een groot stempel op het leven van Barlaeus heeft gelegd, wilde ik dat ook in beeld brengen, maar zo’n synode is zware kost. Over het verblijf van Barlaeus in Dordrecht tijdens die Synode weten we heel weinig. Hij schreef een lang verslag in het Latijn waarin hij op zakelijke wijze de handelingen van de synode beschreef. In Bloem van Wijsheid vindt Susanna een dagboek van haar vader waarin hij zijn verblijf in Dordrecht en het conflict tussen Remonstranten en Contraremonstranten op een toegankelijke manier beschrijft. Zo kon ik zware thema’s als de predestinatieleer, de conflicten tijdens de zittingen in de Dordtse synode, oraties over theologische verhandelingen, de consequenties van maatschappelijke onverdraagzaamheid afwisselen met details uit het dagelijkse leven in het gezin van Susanna en Gerard met hun vijf kinderen.
Boek: Bloem van Wijsheid – Joana de Wit
Constantijn Huygens en Den Haag