Ter hoogte van de Russische ambassade
Op zondagmiddag 2 juni 1878 reed keizer Wilhelm I in een open koets van zijn paleis naar de Tiergarten. Het was ruim drie weken nadat Max Hödel een aanslag op zijn leven had gepleegd. Hij werd vergezeld door zijn kamerdienaar en zijn koetsier. Omdat het zondag was, had de keizer zich officieel uitgedost met zijn Pickelhaube, zijn helm met ijzeren punt. Die bleek niet geheel nutteloos te zijn. Toen hij ongeveer tegenover de Russische ambassade was, werd vanaf de overkant geschoten. Twee schoten werden afgevuurd met een dubbelloopsgeweer, een zogenoemde Schrotflinte, een jachtgeweer met hagel, althans patronen met metalen deeltjes. Wilhelm I werd in het gezicht geraakt, aan het achterhoofd, aan zijn armen en in zijn rug. Zwaar getroffen viel de keizer tegen zijn dienaar, die van de bok in de wagen gesprongen was. De koetsier reed in een noodvaart terug naar het koninklijk slot.
Eindelijk beroemd
Op straat brak tumult uit. Het was direct duidelijk dat er geschoten was uit een venster op de tweede verdieping van het pand Unter den Linden nummer 18, een soort pension. Verschillende personen, onder wie politieagenten, drongen het pand binnen. De deur van de kamer was afgesloten en voordat ze die konden forceren, klonk er een schot. Binnen vonden ze een man onder het bloed, staande tegen de schoorsteen, met een revolver in de hand. Onmiddellijk vuurde hij, waarbij iemand in de hals werd getroffen. Voordat hij opnieuw kon schieten, sloeg een luitenant hem met zijn degen op de arm, waardoor de volgende kogel in het plafond drong. Nu kon de schutter gepakt worden. Hij bleek zichzelf door het hoofd te hebben geschoten. Volgens getuigen zou hij nog gemompeld hebben dat hij eindelijk een beroemd man was. Ook noemde hij tegenover een politieman zijn naam: Karl Nobiling, dr. Karl Eduard Nobiling, landbouwkundige. Hij voegde eraan toe dat hij de keizer had willen vermoorden.
Nobiling werd naar het politiebureau aan de Molkenmarkt vervoerd. Daarbij deed zich nog een ongeluk voor. In volle vaart raakte de koetsier met zijn hoofd een doorgang. Nobiling kon nauwelijks verhoord worden. In eerste instantie kon hij op vragen slechts met een hoofdbeweging antwoorden.
Karl Nobiling kwam uit een goede familie in Posen. Hij was geboren in april 1848 in Kolmo bij Birnbaum – nu het Poolse Międzychód tussen Frankfurt aan de Oder en Poznań. Na het gymnasium in Züllichau (Sulechów) volgde hij de landbouwhogeschool en studeerde hij landbouwkunde en economie in Halle en vanaf 1874 in Leipzig, waar hij promoveerde op de geschiedenis van de landbouw in de Saale-regio. In Berlijn was hij volontair bij de overheid. Toen hij geen aanstelling kreeg, vertrok hij naar Dresden. Begin oktober 1877 was hij weer terug in Berlijn en bewoonde hij de kamer aan de Linden.
Tijdens de verhoren leed Nobiling aan zware hoofdpijn. Soms leek hij stervende, dan weer knapte hij wat op. Uit het onderzoek kwam men weinig te weten over zijn motieven. Hij zou met anderen overlegd hebben maar of dat sociaaldemocraten waren of anarchisten was onbekend, hoewel hij wel contacten had in die kringen. Hij bleek brochures, tijdschriften en kranten te lezen met een links-politiek karakter, maar ook van andere groeperingen. Niets wees echter op een samenzwering of op samenwerking met anderen. Eigenlijk had hij op de keizer geschoten omdat hij dat het best vond voor Duitsland en voor zijn eigen beroemdheid.
Zijn daad bleek goed voorbereid. Op zijn kamer vond men behalve het dubbelloops jachtgeweer twee revolvers, een dolk en een lang jagersmes. De wapens had hij volgens de nota al op 26 april gekocht, dus voor de aanslag van Hödel. Met familieleden had hij na diens moordaanslag uit zijn venster gekeken naar de fakkeloptocht ter ere van de keizer. In feite bleek dr. Nobiling een raadselachtig figuur.
Te bed
De toestand van de keizer was niet best. Hij was onder het bloed het paleis binnengebracht en in zijn slaapkamer op bed gelegd. De vele metaalkorrels hadden letsels en zwellingen veroorzaakt. Zijn linkerwang was geraakt, maar het ergst was de wond aan de rechteronderarm bij een slagader. Het herstel van deze kwetsuur zou maanden duren. Aanvankelijk waren de artsen bang dat de keizer bewusteloos zou raken of, nog erger, dat zijn hart zou falen. Met lepeltjes wijn en een kopje thee knapte hij wat op. Hij vroeg hoe het was met de twee mannen die hem begeleid hadden. Daarop liet hij weten dat zijn zoon, kroonprins Friedrich, als waarnemend staatshoofd moest worden aangesteld. Deze was met zijn gezin bij zijn schoonouders in Engeland en werd per telegram geïnformeerd. Hij moest direct naar huis komen.
Voor de keizer werd in het oude paleis bij de opera een speciale kamer ingericht. Zijn bed werd naar de zogenoemde blauwe kamer gebracht. Daar ontving hij Bismarck in de avond van 3 juni. Tegen zijn rijkskanselier grapte hij dat het niet eerlijk was dat hij als keizer met hagel was beschoten in plaats van een gewone kogel. De volgende dag arriveerde de kroonprins uit Engeland. Hij zag dat zijn vader zijn armen niet kon bewegen door het verband en dat zijn kleur gelig was. Ook tegenover hem schertste de keizer dat twee aanslagen in een paar weken een beetje veel was.
Dezelfde dag bracht Bismarck aan Friedrich het keizerlijk bevel dat hij officieel plaatsvervanger werd. Friedrich werd gemachtigd in de geest van zijn vader de regering te leiden, zoals Wilhelm eertijds zijn broer Friedrich Wilhelm IV had vervangen. Een van zijn taken was het gastheerschap van een belangrijk politiek congres. Van 13 juni tot 13 juli werd in de Reichskanzlei onder leiding van Bismarck over de gevolgen van de Russisch-Turkse oorlog vergaderd met Engeland, Frankrijk, Rusland, Oostenrijk-Hongarije, Italië en het Ottomaanse Rijk. Een belangrijke zaak waarmee Friedrich geconfronteerd zou worden was de bestraffing van Hödel en Nobiling. Wilhelm had ongetwijfeld Hödel gratie verleend als de aanslag van Nobiling niet had plaatsgevonden.
In de loop van juni knapte Wilhelm I op. Af en toe zat hij in zijn leunstoel en liep hij met een stok naar zijn bibliotheek. Begin juli droeg hij weer zijn uniform, hoewel hij zijn rechterarm nauwelijks kon gebruiken. Eind juli vertrok het keizerlijk paar naar de vaste zomerresidentie Schloss Babelsberg, tussen Potsdam en Berlijn aan de oever van de Havel. Daar wandelde hij, vooral genoot hij van de ritjes met een ponywagen.
Op 29 juli reisde hij naar het Boheemse kuuroord Teplitz. Daar is de beroemde foto gemaakt waar we hem met zijn weelderige bakkebaarden, hoge hoed, wandelstok en mitella het kuuroord zien binnenkomen. De kuur deed hem goed, hij voelde zich minder moe en lusteloos. In Teplitz schreef hij voor het eerst weer eigenhandig, een brief aan Friedrich over zijn bekrachtiging van het doodvonnis van Hödel, waar hij het niet gemakkelijk mee had.
‘Gott sei seiner Seele gnädig’
…schreef Wilhelm zijn zoon over Hödel.
Justitie had zes weken nodig om het proces voor te bereiden. Hödel verklaarde verschillende keren dat hij niet de bedoeling had gehad op de keizer te schieten. Aan zijn woorden werd geen geloof gehecht en het vonnis op 10 juli was dan ook de doodstraf. Voor de zitting had hij gevraagd of de verslaggevers wel goede zitplaatsen hadden, zodat ze alles goed konden horen en berichten. Toen de voorzitter van het Kammergericht het vonnis uitsprak, was Hödel bezig een vlieg te vangen. Hij draaide zich enkele keren glimlachend naar de journalisten. De president van het gerechtshof stelde de executie van het vonnis vast op 16 augustus ’s morgens om zes uur. Pas toen besloot Hödel de keizer gratie te vragen. De beslissing over dit verzoek alsook de bekrachtiging van het vonnis bereikte de keizer niet. Die had immers de staatszaken tijdelijk aan zijn zoon Friedrich opgedragen.
Het juiste werktuig
Het doodvonnis moest uitgevoerd worden door onthoofding. Hiervoor was een beul nodig. Op dat moment was er geen man met ervaring die Hödels hoofd op de voorgeschreven wijze van zijn romp kon scheiden. De grootvader van Julius Krautz had dat beroep uitgeoefend en ook op zijn vader was nooit tevergeefs een beroep gedaan. Na een korte opleiding legde Julius Krautz twee dagen voor Hödels terechtstelling, op 14 augustus 1878, tegenover de hoofdofficier van justitie het vereiste examen af. Hij moest onmiddellijk aan de bak.
De volgende dag werd Hödel naar de gevangenis in Berlijn-Moabit gebracht, waar onder leiding van de officier van justitie de officiële confrontatie plaatsvond tussen de beul en de veroordeelde. Krautz vond het een eer het doodvonnis te voltrekken. Er was echter nog een bijkomend probleem: Krautz bezat niet de goede bijl. Daarom werd een beroep gedaan op het Märkisches Museum om voor één dag het juiste Werkzeug uit te lenen.
Op 16 augustus ging om zes uur ’s morgens de officier van justitie naar de cel van Hödel, die zijn gevangeniskleding verwisselde voor zijn eigen kostuum. Na de voorgeschreven voorbereiding werd Hödel overgedragen aan Krautz. Hödel stapte snel de treden op naar het schavot, ontblootte zijn bovenlichaam en legde zelf zijn hoofd op het hakblok. Krautz bond hem vast en sloeg met één slag zijn hoofd eraf.
Daarmee had Julius Krautz voor het eerst iemand onthoofd. Er zouden er vierenvijftig volgen, drieënvijftig mannen en één vrouw. De man werd nog beroemd door een boek dat hij over zijn werk schreef. Ook was hij degene die de beulskleding – hoge hoed, witte handschoenen en jacquet – invoerde.
Een maand later, op 10 september 1878, stierf Karl Nobiling. De kogel in zijn kop had voor allerlei ontstekingen gezorgd die fataal waren. Zijn familie veranderde de naam in Edeling.
Hoewel niet bewezen kon worden dat Duitse sociaaldemocraten of anarchisten op enige manier bij de aanslagen betrokken waren, wilde Bismarck een wet tegen de socialisten invoeren. In eerste instantie wees de Rijksdag zo’n wet af. Dat leidde tot nieuwe verkiezingen. Vooruitlopend daarop werden maatregelen tegen socialistische activiteiten genomen en werden de politie en de beveiliging versterkt.
In de nieuwgekozen Rijksdag werden felle debatten gevoerd over de wet tegen de socialisten. Op 19 oktober ging de meerderheid van conservatieve en nationaal-liberale afgevaardigden akkoord. Onder de zogenoemde Sozialistengesetz, officieel Gesetz gegen die gemeingefährlichen Bestrebungen der Sozialdemokratie, waren bijeenkomsten en acties, brochures, pamfletten en andere schriftelijk uitingen van de Sozialistische Arbeiterpartei (SAP), de latere Sozialdemokratische Partei Deutschlands, verboden. De wet zou tot 1890 van kracht zijn maar zou gewelddadige acties niet voorkomen.