71 dagen duurde de Commune van Parijs: van 18 maart tot 28 mei 1871. De volksopstand in de Franse hoofdstad eindigde in een bloederige repressie door de nationale regering: La Semaine Sanglante (de bloederige week 21 – 28 mei). Nu, na 150 jaar, wordt die verjaardag met gemengde gevoelens en gekrakeel herdacht. Toch veroorzaakte die Commune van Parijs ook elders deining.
Romans, foto’s, essays, historische boeken, liedjes… Het heeft de Commune van Parijs nooit aan belangstelling ontbroken. Vaak ook tegenstrijdige en gekleurde berichten. Hoeveel slachtoffers vielen er? Historici schatten tussen 7.000 en 40.000. Het exacte aantal – ook van gefusilleerden – zal waarschijnlijk nooit gekend zijn. Het was immers een uitzonderlijk evenement dat gewone burgers zelf het heft in handen namen en hun eigen bestuur en wetten organiseerden. En voor het eerst de rode, socialistische vlag hesen.
Die vrijgevochten commune werd ook in België met argwaan bekeken. In het Belgische parlement vergeleek katholiek volksvertegenwoordiger (en botanicus) Barthélémy Du Mortier de opstand met de ondergang van Babylon en met de inval van de Visigoten.
‘Die helse maatschappij’, ‘dat monster’
Zo omschreef in 1874 de Antwerpse katholieke, Vlaamsgezinde krant Het Handelsblad het Parijse initiatief tot stedelijke zelfbeschikking. Angst tierde welig dat de vurige vonk ook naar België zou overslaan. Die koudwatervrees van de Belgische regering klaagde Victor Hugo in een open brief op 22 mei 1871 aan. Van weeromstuit schonk de Franse schrijver landgenoten ‘asiel’ in zijn zelfgekozen ballingschapsoord op het Brusselse Barricadenplein. Het lokte in de nacht van 27 op 28 mei een protestmanifestatie voor zijn deur uit. En dat gekrakeel leidde ertoe dat Victor Hugo met een koninklijk besluit op 30 mei al het land diende te verlaten. Om de onrust te kalmeren…
Want zowat 1200 gevluchte Communards vestigden zich tussen 1871 en 1880 in Brussel (soms op doortocht naar Londen). Twee derden waren ambachtslui en velen jonger dan vijfendertig jaar (in dat revoltejaar). Het waren geen bekende namen, geen politici of journalisten (die vluchtten veilig over het Kanaal naar Londen en ongeveer vijfduizend naar Zwitserland). Maar die kleine garnalen hebben wel een rol gespeeld in de progressieve milieus van Brussel en vooral in de democratische pers. Bovendien hebben ze bijgedragen aan de bouwwerken voor de ‘verfraaiing van de hoofdstad’. Op dat ogenblik lag de buik van Brussel – daar waar het vuile riviertje de Zenne stroomde – er nog als een bouwwerf bij. Boven de overwelving van de Zenne werden nieuwe gebouwen, ironisch genoeg volgens de Parijse stijl opgetrokken: de Hallen, het Noordstation, het Beursgebouw en iets verder de Wintertuin van het Paleis van Laken. Maar ook in de metaalnijverheid vonden de ‘vluchtelingen’ werk. Het dient gezegd: er heerste een grote solidariteit tussen de Communards en Belgische arbeiders in de vorm van hulpkassen en leningen. En zelfs wanneer na de amnestie van 1880 de meeste Communards terugkeren, wordt de herdenking van die volksopstand in België jaren later nog gevierd met banketten, concerten, lezingen, benefietactiviteiten, manifestaties en zelfs rellen.
Staatsveiligheid
Al die Franse asielzoekers werden evenwel nauwgezet gevolgd door de staatsveiligheid. De politie hield hun doen en laten in de gaten, noteerde de adressen van hun verblijf, de namen van de personen met wie ze contact hadden, met wie ze op café gingen. Die ontmoetingsplekken waren De Zwaan op de Brusselse Grote Markt, La Taverne Royale in de Sint Hubertusgalerijen en kroegen op het Muntplein. Daar kon gediscuteerd worden want Communards dienden zich van elke politieke activiteit te onthouden. Maar er kon ook ‘gewerkt’ worden. Ernest Vaughan en Guillaume Poteau redigeerden er de kranten Mot pour rire (Woord om te lachen) en La Bombe (De Bom). Al moesten ze het ook niet te bont maken: François Jourde (een van de weinigen die uit de Franse kolonie Nieuw-Caledonië wist te ontsnappen) werd het land uitgezet voor zijn boek Souvenirs d’un membre de la Commune (Herinneringen van een lid van de Commune) bij de Belgische uitgever Henry Kistemaeckers. En hetzelfde lot onderging Georges Cavalier, bijgenaamd Pipe-en-Bois (Houten Pijp), voor een theaterstuk.
Zo ook Louise Michel. In de jaren 1890 kwam ze – na haar ballingschap in Nieuw-Caledonië – lezingen in België geven. De vurige, anarchistische onderwijzeres boezemde nog altijd angst in want ze werd – manu militari – het Belgenland uitgezet. Maar haar ‘vreemdelingen’dossier is – mysterieus – verdwenen uit het Algemeen Rijksarchief in Brussel. Zo bang van een klein, dapper vrouwtje.
Die ‘vreemdelingen’dossiers (behalve dat van Rode Louise zijn er nog honderden) bevinden zich nog altijd in de Belgische archieven. Zoals het dossier van Hyppolyte-Prosper-Olivier Lissagaray, die zijn Histoire de la Commune (Geschiedenis van de Commune) in 1876 in België liet verschijnen en die over en weer naar Londen reisde (waar hij overigens een verhouding had met Eleanor, de dochter van … Karl Marx). De politie bewaakte hem. In zijn dossier zit niet alleen zijn in London gepubliceerd boek Rouge&Noir, maar ook zijn kroegbezoeken en zijn Signalement:
Taille moyenne (gemiddelde gestalte)
Cheveux grisonnants et courts (korte, grijzende haren)
Petite moustache noire (kleine zwarte snor)
Yeux noirs et malades (zwarte ziekelijke ogen)
Il est fluet mais nerveux (hij is armtierig maar nerveus)
Abord froid (kille uitstraling)
Mine prétentieuse (hovaardig voorkomen)
De va-et-vient was geen eenrichtingsverkeer. Niet enkel de vluchtroute van Parijs naar Brussel maar ook omgekeerd van België naar Frankrijk was er – eerder in de lente van 1871 – beweging. De Belgische spoorwegarbeider Georges Melotte en zijn kompanen Alexandre Lebrun, Pierre Cammaerte, Rifflet en Thomas riepen op tot een ‘federaal leger’ om de Commune in Parijs te gaan dienen. Arbeiders uit Luxemburg, Italië en andere Europese landen vervoegden hun Parijse strijdmakkers.
Moord
Eén Antwerpse bouwvakker Gustave Mesdag trok ook naar Parijs. Dat werd althans verteld op zijn proces in 1878, het jaar nadat hij zijn vrouw zou hebben vermoord en… in stukken gesneden. Lichaamsbrokken zou hij in de… beerput hebben gesmeten. Haar lijk werd echter nooit gevonden. Maar misschien was dat Parijse avontuur een argument ten laste om hem aan de galg te praten.
Een andere moord, een andere Antwerpenaar, een andere sympathisant van de Commune was Victor Buurmans, de dichter, boekhandelaar, journalist en kennis van de roemruchte Elisée Reclus. Mogelijks was hij present bij Les Lundis Reclus waar vol camaraderie en convivialiteit gediscuteerd werd en waar ook fotograaf Nadar aanwezig was. Anekdotisch feit is dat Buurmans door zijn vrouw vermoord werd. Reclus zelf werd voor zijn actieve deelname aan de Commune naar Zwitserland verbannen en in 1892 gevraagd om vergelijkende geografie aan de Université libre de Bruxelles te doceren. Het veroorzaakte een rel en een schisma in de vrijzinnige universiteit. Een nieuwe, progressievere universiteit werd opgericht en meteen door de Brusselaars omgedoopt tot ‘Zwans Universiteit’. Reclus die bovendien een talenknobbel was, overleed in 1905 in Torhout (Vlaanderen).
Naar schatting verbleven in 1871 ongeveer 40.000 Belgen in Parijs. Of ze allemaal revolutionairen waren, is niet duidelijk. Maar er bestond wel een (vorm van) sympathie tussen Brusselaars en Parijzenaars. Louis Ghémar, fotograaf van het Belgisch vorstenhuis, schonk de opbrengst van zijn tweede tentoonstelling Musée Fantaisiste in 1871 aan de…
“…hulpbehoevende Belgen in Parijs.”
Vriendschappen over de grenzen heen
Ghémar had natuurlijk zijn contacten én vriendschappen in Parijs: zijn evenknie, de fotograaf Nadar, de schrijvers Victor Hugo, George Sand… en natuurlijk ook de beeldhouwer Albert-Ernest Carrier-Belleuse. De Fransman was gevraagd om de decoratie van het Brusselse Beursgebouw te verzorgen. In de galerie Ghémar, een paar honderden meter van dat pronkstuk van negentiende-eeuws kapitalisme, werd in juli 1871 een tentoonstelling van beeldhouwwerken van Carrier-Belleuse georganiseerd. Een grote sculptuur van de Fransman werd aangekocht door zus Henriette Ghémar en siert het grafmonument van de familie op het kerkhof van Laken (Brussel). Carrier-Belleuse produceerde de beelden voor de fries van de Brusselse Beurs en had een ‘laissez-passer’ voor Auguste Rodin geregeld, maar het aandeel van Rodin in de Brusselse beelden lijkt minimaal te zijn geweest. Bovendien kwam er een kink in de kabel omdat Rodin zijn beelden onder eigen naam en niet onder de naam van Carrier-Belleuse, zoals het contract stipuleerde, verkocht aan de Compagnie des Bronzes in Molenbeek. Rodin beschreef evenwel zijn zesjarig verblijf in Brussel als le point culminant de ma vie (het hoogtepunt van mijn leven). Beeldhouwer Julien Dillens herinnerde zich dat Rodin met zijn lippen smakte bij de gedachte aan een grote boterham met plattekèis.
Nog andere Franse kunstenaars ontvluchtten het Parijse oorlogsgewoel en zochten hun toevlucht in de Belgische hoofdstad, om er rustig te kunnen werken maar ook om een nieuw klantenbestand aan te boren: onder meer de schilders Antoine Vollon en Charles Durand, (schildersnaam Carolus-Duran), die in april 1871 een ontroerend portret van de oudste zoon van Ghémar schilderde.
Duivenpost
En is er ook die komieke urban legend over duiven met minuscule ‘fotografische’ boodschappen onder de staart. Duiven die dus als boodschappers werden ingezet. In het voorjaar 1871 zou de Belgische krant L’Étoile meerdere exemplaren van heel merkwaardige telegrafische boodschappen in handen hebben gehad:
“Ze werden naar Parijs verstuurd door duiven. Deze luchttelegrammen hebben werkelijk een lilliputterige vorm. Amper twee postzegels groot zijn ze. Bovendien zijn ze gefotografeerd op extreem dun papier. Dankzij het verkleinende toestel kan bijna een hele krantenpagina in microscopische karakters worden afgebeeld op die dwergpapiertjes. Met een gemiddelde loep kan men die lettertekens courant lezen. Ze zijn zo helder voor het blote oog dat iemand met een goed zicht, ze kan onderscheiden. Deze telegrammen worden opgerold en onder de staart van de duif vastgemaakt. Is het nodig om te zeggen? Het is Ghémar die dat geniale idee had en die het dagelijks gebruikt sedert het begin van de oorlog.”
Werkelijk, een vondst van Ghémar? Werd de fotografische duivenpost wel degelijk gebruikt? De Parijse postduivenvereniging L’Espérance slaagde er in 1870 in hun gevleugelde huisgenoten met een luchtballon over de vijandelijke bezettingslinies te vliegen. Vanuit bevrijd gebied werden die duiven dan met een opgerold berichtje aan de staartpen gelost. De Parijse fotograaf René Dagron had een procedé voor dunne gelatinevliesjes uitgevonden. Die miniberichten konden worden uitvergroot en zo leesbaar geprojecteerd. Een groot succes was het evenwel niet. Mogelijk had Ghémar weet van die minitelexen of heeft hij ze zelf bedacht? Louis Ghémar, de duizendpoot met zoveel talenten.
~ Eliane Van den Ende
Eliane van den Ende is historicus en cultuurjournalist. Louis Ghémar is een van haar onderzoeksonderwerpen. Op de beeldbank van de Bibliothèque Nationale de France staan momenteel een resem foto’s van Parijs ten tijde en na de Commune.
Bronnen ▼
-Marc, Un peuple révolutionnaire : la Commune de Paris 1871, in , .
-MEIJERINK, Heim, De duivenpost naar Parijs in de Frans-Duitse Oorlog 1870-1871, 2006.
-SARTORIUS, Francis, Les communards exilés (1871-1879), in MORELLI, A. (éd.), Le Bruxelles des révolutionnaires de 1830 à nos jours, Brussel, CFC éditions, 2016.
-SARTORIUS, Francis en DEPAEPE, Jean-Luc, Les Communards en Exil. Etat de la proscription communaliste à Bruxelles et dans les faubourgs 1871-1880, in Cahiers Bruxellois, 1970-1971.