De Dertigjarige Oorlog (1618-1648) was een grootschalig conflict dat aanvankelijk ontstond door religieuze spanningen tussen katholieken en protestanten in het Heilige Roomse Rijk, maar al snel uitgroeide tot een geopolitieke strijd waarin de meeste Europese grootmachten betrokken raakten. Deze oorlog wordt vaak beschouwd als de allereerste wereldoorlog vanwege de omvang en de betrokkenheid van diverse naties.
Religie, machtsverhoudingen en vroegmoderne staten
Het opvallendste aspect van de Dertigjarige Oorlog is zijn karakter van een godsdienstoorlog. Vaak wordt het conflict afgeschilderd als de laatste, grootste en beslissende confrontatie tussen het katholicisme en het protestantisme. De rol van de religie was lang een prominent thema in de traditionele Zweedse en Duitse oorlogsbeschrijvingen.
In oudere Zweedse leerboeken wordt Gustav II Adolf afgeschilderd als een lutherse ridder die als de ‘Leeuw van het Noorden’ komt aangestormd om de Duitse broeders te redden van de paapse tirannie. De Zweedse interventie in de oorlog, net als eerder de Deense, werd verklaard met zware, religieuze argumenten. Maar dat was lang geleden. Tegenwoordig zijn wetenschappers het erover eens dat Christiaan IV noch Gustav II Adolf zich in de eerste plaats liet leiden door vroomheid toen ze hun legers naar het zuiden leidden.
Het is echter duidelijk dat de oorlog tal van religieuze elementen in zich had, zowel op het propagandapodium als in individuele gevallen. Het is gemakkelijk om in de Dertigjarige Oorlog concrete uitingen van religieus fanatisme en martelaarschap te vinden, vooral als we onze historische microscoop instellen op het lokaal-historisch perspectief.
Even bekend is het aspect van strikt politieke machtsverhoudingen. Deze interpretatie gaat ervan uit dat de Dertigjarige Oorlog in de eerste plaats moet worden opgevat als een strijd tussen het Heilige Roomse Rijk onder het huis Habsburg in Oostenrijk en diens vijanden – Frankrijk, Zweden en de Duitse vorstendommen.
Onderzoek in de twintigste eeuw heeft de machtsevenwichtsinterpretatie versterkt, en er zal nauwelijks een historicus in onze tijd zijn die ontkent dat daar iets in zit. Er bestaat geen twijfel dat het regime in Frankrijk, dat katholiek was en in eigen land de hugenoten bestreed (d.w.z. calvinistische protestanten), strikte realpolitik bedreef toen het zich verbond met het lutherse Zweden. De Fransen vreesden te worden omringd door de Habsburgers in Duitsland, de Nederlanden en Spanje. Door het ondersteunen van de Duitse vorsten, Turkse sultans, Scandinavische monarchen en iedereen in het algemeen die bereid was om de Habsburgse familieleden met expansieve ambities pootje te lichten, hoopten zij de nationale veiligheid van Frankrijk te verbeteren. Kardinaal Richelieu, Frankrijks sterke man in de jaren twintig en dertig van de zeventiende eeuw, handelde vanuit het oude principe dat de vijand van mijn vijand mijn vriend is. Gustav II Adolf toonde zich bij uitstek een vijand van de vijand.
In Duitsland zelf was er een ander scenario, dat herhaaldelijk werd geactualiseerd: de Duitse vorsten wilden niet dat de keizerlijke macht in Wenen te sterk zou worden. Ze wilden niet terugkeren naar de elfde en twaalfde eeuw, toen het Heilige Roomse Rijk werd bestuurd door een sterke centrale overheid en hertogen, graven en rijkssteden moesten buigen voor de wil van de keizer. Het doel van veel vorsten was eerder om de onafhankelijke positie die Brandenburg, Saksen, Beieren en de andere kleine vorstendommen zich van de veertiende tot de vijftiende eeuw hadden toegeëigend te versterken. Vanuit dit perspectief was de Dertigjarige Oorlog de laatste grote veldslag in een lange strijd tussen de Duitse centrale macht en de lokale macht van de vorsten, waarbij de laatsten het wonnen. Het zou tot 1871 duren voordat Duitsland verenigd werd, paradoxaal genoeg onder leiding van het huis Hohenzollern, dat in de zeventiende eeuw regeerde in Brandenburg en tot de gevaarlijkste doodgravers van de keizerlijke macht behoorde.
Kettingreacties
Hierbij komt nog een ander aspect van de realpolitik. Zodra de oorlog begon, kreeg hij een eigen dynamiek. Veel vorsten die het conflict in werden getrokken, hadden egoïstische doelen die gericht waren op territoriaal en economisch gewin. Anderen raakten noodgedwongen bij de oorlog betrokken; liefst waren ze neutraal gebleven, en ze wilden die status graag terugkrijgen zodra de gelegenheid zich voordeed.
Voor elke uitgave, bijvoorbeeld voor het werven van een leger, had de vorst dekkende inkomsten nodig. Elke veldtocht zorgde voor nieuwe uitgaven. Voor een klein en arm land als Zweden was deze realiteit uiteindelijk een belangrijk motief om de oorlog zich jaar na jaar te laten voortslepen. Men eiste contributies en compensaties, genoegdoening, voor de grote inspanningen. Het spreekt voor zich dat deze Zweedse winsten, indien en wanneer die uiteindelijk werden gemaakt, ten koste gingen van een ander. Vooraan in de rij van slachtoffers stond de keurvorst van Brandenburg, die in Noord-Duitsland regeerde en geïnteresseerd was in dezelfde gebieden als de Zweden. Dus moest de keurvorst op zijn beurt weer worden gecompenseerd ten koste van een ander, en ook die kon niet zomaar in de steek worden gelaten. Elke verliezer was een potentiële wreker, en alle politieke wrekers waren geneigd om op zoek te gaan naar bereidwillige bondgenoten die vreesden voor een verstoring van de regionale machtsverhoudingen. De Dertigjarige Oorlog gaf blijk van een aantal van dergelijke kettingreacties. Wat begon als een relatief eenvoudig conflict vermenigvuldigde zich tot een onoverzichtelijke hoeveelheid van oorlogen, diplomatieke intriges en vruchteloze onderhandelingen.
* * *
Kraamkliniek van de vroege natiestaten
Religie, machtsverhoudingen en rivaliserende eisen voor genoegdoening werden samengeweven op de complexe politieke en militaire kaart van Europa tussen 1618 en 1648. Daarnaast is er een element dat zelden wordt aangehaald in de geschiedenisboeken, maar dat duidelijk wordt als we analyseren hoe de deelnemende vorsten met hun onderdanen omgingen. De Dertigjarige Oorlog was van doorslaggevende betekenis bij het scheppen van wat historici de vroegmoderne staatsmacht noemen.
De term ‘vroegmoderne staat’ verwijst naar de directe voorganger van de tegenwoordige natiestaat. Een vroegmoderne staat was een rijk waarin de heersers erin slaagden om de zwakke middeleeuwse vorstenmacht achter zich te laten en veel van de maatschappelijke taken die voorheen door anderen werden uitgeoefend te centraliseren. Een typisch voorbeeld is de kerk. In de middeleeuwen was deze autonoom, of eigenlijk onafhankelijk, terwijl de kerk in de vroegmoderne staat ondergeschikt was aan de belangen van de vorst.
Een ander voorbeeld is de perceptie van openbaar geweld. In de middeleeuwen konden edelen er hun eigen legers op na houden, maar in een zich ontwikkelende vroegmoderne staat was er een staatsmonopolie op geweld. Een derde voorbeeld is de organisatie van het rechtssysteem, dat vaak een enorme centralisatie en hervorming onderging. Een vierde voorbeeld is de vorming van nationale economieën met compagnieën, handelsprivileges en mercantilisme.
De noodzaak om onderdanen te disciplineren, soldaten te werven, territoria te pacificeren en inkomens te verkrijgen droeg bij aan de versterking van de centrale macht in landen als Frankrijk, Zweden en Oostenrijk. De Dertigjarige Oorlog kan vergeleken worden met een kraamkliniek van de vroege natiestaten van Europa. Het was in deze periode dat de Zweedse staatsmacht vaste contouren kreeg onder leiding van Axel Oxenstierna. Het was in deze periode dat de Franse staat werd omgevormd tot een grootmacht onder Lodewijk XIII en kardinaal Richelieu. Het was in deze periode dat de Habsburgers serieus grip kregen op de lokale elites om hun eigen politieke en religieuze staatslijn door te drijven. Boerenopstanden werden neergeslagen en edelen die zich verzetten, werden terechtgesteld of in ballingschap gedreven.
Wereldhistorisch keerpunt
Een tragisch voorbeeld hiervan is het lot van Bohemen. Het begon allemaal in Bohemen. De Dertigjarige Oorlog begon met de Defenestratie van Praag, toen de protestantse elite van het land zich weigerde te voegen in het Habsburgse spoor. Bij de Vrede van Westfalen, in 1648 ondertekend, werd de cirkel gesloten, en de Oostenrijkse heren van de gedefenestreerde mannen hadden gewonnen. Bohemen was gepacificeerd en opnieuw onder het bewind van de keizer gebracht, en zou dat ook blijven. De keizer in Wenen kon dan wel zijn laatste kans hebben gemist om heel Duitsland te domineren en het protestantisme te verpletteren, maar in zijn eigen achtertuin was hij de onbetwiste winnaar. De rest is bekend. In de tweede helft van de zeventiende eeuw en de eerste helft van de achttiende eeuw breidde het huis Habsburg zijn macht krachtig uit in Centraal-Europa, en het bouwde een imperium op dat bestond tot 1918.
Een ander aspect dat zelden zijn weg vindt naar de geschiedenisboeken is de wereldwijdheid. De Dertigjarige Oorlog was meer dan een Duitse burgeroorlog en een oorlog om het Europese machtsevenwicht. Het was in feite een wereldoorlog, het eerste gewapende conflict dat deze benaming serieus verdient. De oorlog viel samen met de eerste grote botsingen tussen de jonge Europese koloniale machten in andere wateren, met als gevolg dat afgelegen gebieden, zoals West-Indië, Brazilië, Angola en Ceylon werden meegetrokken in het conflict. Op dit punt was de Dertigjarige Oorlog een wereldhistorisch keerpunt.