Aandachtstekortstoornis (met of zonder hyperactiviteit), obsessief compulsieve stoornis, autismespectrumstoornis, angst- en/of depressieve stoornis, bipolaire stoornis, trichotillomanie enzovoort. Er lijkt tegenwoordig geen eind te komen aan het aantal etiketten dat mensen met mentale aandoeningen opgeplakt kunnen krijgen. Een heuse psychiatrie-industrie verzorgt zowel de diagnosestelling als de behandeling van deze door henzelf gecreëerde wildgroei aan mentale ziekten. Maar waar komt die psychiatrische etikettering eigenlijk vandaan?
Het woord ‘psychiatrie’ werd voor de eerste maal gebruikt in 1808, door de Duitse arts Johann Christian Reil (1759-1813). Het zou evenwel nog enkele decennia duren voor het woord ingeburgerd raakte en de psychiatrie als een aparte wetenschappelijke discipline werd beschouwd. Aan het begin van de negentiende eeuw sprak men nog niet van psychiaters, wel van ‘aliénisten’ of gestichtsartsen. Doorgaans waren deze aliénisten opgeleid tot arts en leerden ze al doende het vak van gestichtsarts.
De meest illustere gestichtsarts uit de geschiedenis van de psychiatrie was de Fransman Philippe Pinel (1745-1826). Pinel zou, zo wil de legende, de mannelijke krankzinnigen die in het Bicêtre hospitaal in Parijs waren opgesloten, in 1793 van hun ketenen bevrijd hebben. In 1795 deed hij hetzelfde met de vrouwelijke patiënten in het Salpêtrière hospitaal. Met deze daden opende Pinel de deur voor een moderniseringsproces van de krankzinnigenzorg. Pinels leven en werk worden beschouwd als het begin van de moderne psychiatrie.
Pinel en zijn navolgers behandelden hun patiënten met behulp van de zogenaamde morele behandeling. Omdat men dacht dat geestesziekten het gevolg waren van verkeerde denkprocessen – de Engelse filosoof John Locke had in de zeventiende eeuw de link gelegd tussen het leggen van foute associaties en mentale onrust – focusten de gestichtsartsen zich op het terug bij zinnen brengen van de geestelijk zieke patiënt. Het best kon dat gebeuren in een proper gesticht, liefst veraf gelegen van de bewoonde wereld. Op die manier werd de krankzinnige onttrokken aan zijn ziekmakend milieu en kon de gestichtsarts met behulp van zijn voorbeeldige persoonlijkheid diezelfde krankzinnige tot voorbeeld strekken.
De morele behandeling werd in Engeland moral treatment en in Frankrijk traitement morale genoemd. In Nederland sprak men van de zedenkundige behandeling. J.L.C. Schroeder van der Kolk (1797-1862), de ‘Nederlandse Pinel’ en tijdgenoot van de Belgische gestichtsarts Joseph Guislain (1797-1860), paste deze behandeling toe in onder meer het Buitengasthuis te Amsterdam en in het dulhuys te Utrecht.
Uit de gedrevenheid van de negentiende-eeuwse gestichtsartsen vloeiden de eerste krankzinnigenwetten voort. Onder meer in Frankrijk (1838), Nederland (1841), Groot-Brittannië (1845) en België (1850) werd de krankzinnigenzorg van een wettelijk kader voorzien. In de plaats van de doorgaans onmenselijke behandeling waaraan geesteszieken werden blootgesteld, kwam een meer aan wettelijke bepalingen gebonden psychiatrische zorg.
Na 1850 begonnen de morele behandelmethoden plaats te maken voor meer biologisch georiënteerde interventies. De psychiatrie was zich intussen als een aparte wetenschap beginnen te manifesteren. Onder invloed van nieuwe wetenschappelijke inzichten, die vaak in laboratoria waren ontstaan, begonnen ook psychiaters mentale aandoeningen als (hersen)ziekten te beschouwen in plaats van als stoornissen in het denken. De Duitse arts Rudolph Virchow (1821-1902) inspireerde psychiaters zoals de Duitse psychiater Wilhelm Griesinger (1817-1868), die algauw het biologisch discours van eerstgenoemde overnam.
Griesingers uitspraak: ‘Geisteskranken sind Gehirnkranken’ (‘geestesziekten zijn hersenziekten’), vormde in die zin het startpunt van een evolutie in de richting van de stoornissen-wildgroei die we tegenwoordig kennen. Psychiaters uit allerlei landen ontdekten alsmaar nieuwe mentale ziekten.
Met het aan het eind van de negentiende eeuw door de Duitse psychiater Emil Kraepelin (1856-1926) opgestelde Lehrbuch kregen de in de loop van die eeuw ontstane ziektebeelden hun schriftelijke neerslag. Kraepelins werk vormde een belangrijk uitgangspunt bij de totstandkoming van de vandaag de dag nog steeds gebruikte Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM), een psychiatrisch handboek dat in 1952 voor de eerste keer verscheen en intussen aan zijn vijfde editie toe is. Het huidige handboek dat door psychiaters wordt gebruikt en waarin u alle tot nog toe ontdekte mentale ziektebeelden kunt terugvinden is de DSM-5.
Om een voorbeeld te geven van de hierboven aangehaalde stoornissen: de bipolaire stoornis vindt zijn oorsprong in het in 1854 door de Franse artsen Jean-Pierre Falret (1794-1870) en Jules Baillarger (1809-1890) terzelfdertijd beschreven ziektebeeld waarin perioden van grote activiteit (manie) afgewisseld worden met perioden van depressiviteit. Falret sprak van een ‘folie circulaire’; Baillarger had het over een ‘folie à double forme’. In 1913 plakte de Duitse psychiater Emil Kraepelin er de naam ‘manisch-depressieve ziekte’ op. Deze zou in voege blijven tot ze, met de publicatie van de derde editie van de DSM in 1980 (DSM-III), werd vervangen door ‘bipolaire stoornis’.
Boek: Te gek om los te lopen – Misverstanden in de psychiatrie
Boek: Een geschiedenis van de psychiatrie