Dark
Light

Van wees tot werkpaard: de Kinderkolonie

Tot een werkzaam leven opgeleid: de wezenopvang in Veenhuizen
7 minuten leestijd
De Kinderkolonie (detail cover)
De Kinderkolonie (detail cover)
Bij Atlas Contact verscheen september 2016 het boek De Kinderkolonie, waarin Wil Schackmann vertelt over de wezenopvang in Veenhuizen (1824-1859). In 1824 arriveren de eerste ‘weezen, vondelingen en verlaten kinderen’ in het kinderetablissement. Hier moeten ’s lands meest kansarme kinderen worden opgevoed tot nijvere landarbeiders. Schackmann schreef eerder De proefkolonie en De bedelaarskolonie. Op Historiek een fragment over het begin van de Kinderkolonie.

Stamboek der weezen

De eerste weeskinderen arriveren in de kolonie Veenhuizen in de loop van donderdag 19 februari 1824. Drieëntwintig stuks zijn het, afgaande op de voornamen dertien jongens en tien meisjes. Dat is niet helemaal zeker, er wil vooral in deze eerste periode nog wel eens een Cornelis als Cornelia of een Johanna als Johannes in het ‘stamboek der weezen’ terechtkomen.

“Weglopen heet in het nogal militaire taalgebruik in de kolonie ‘deserteren’ “

De jongste is twaalf en de oudste is negentien jaar. Ongeveer negentien, want op een enkele uitzondering na is de exacte geboortedatum niet bekend. Meestal wordt alleen het jaar van geboorte vermeld, soms kan er ook een maand af. Alleen bij de drie die in 1811 – na de invoering van de burgerlijke stand – zijn geboren is de geboortedatum volledig, waardoor vaststaat dat Elisabeth Gilessen met haar twaalf jaar de jongste van het stel is.

veenhuizen-versje

In het al even genoemde stamboek krijgen ze allemaal een nummer, het stamnummer of weesnummer. Dat is niet onbelangrijk, het zal hen gedurende hun hele verblijf in Veenhuizen bij alle administratieve, financiële en disciplinaire gebeurtenissen vergezellen. De allereerste nummer 1 in de geschiedenis van het kinderetablissement is de ongeveer zestienjarige Anna Visch. Zij zal dit nummer vier jaar dragen, tot zij in 1828 met ontslag gaat.

De inschrijving van de allereerste nummer 2 is wat kriebelig zodat niet te ontcijferen valt of hij nu Hendrik Halman of Hendrik Stalman heet, en dat zal ook nooit duidelijk worden want het is zijn enige vermelding: hij loopt drie dagen na aankomst weg uit de kolonie. Weglopen heet in het nogal militaire taalgebruik in de kolonie deserteren en in het stamboek wordt achter zijn naam genoteerd ‘gedeserteerd 22 febr. 1824’.

ontslagbrief-van-een-weesEr zijn er nog twee die het hier niet zien zitten. Cornelis Boekhoven en Johannes Baak houden het slechts ietsje langer vol, na negen dagen kinderetablissement nemen zij de benen. Blijkbaar is de bewaking nog niet op orde. En de landelijke opsporing deugt ook nog niet, alle drie de deserteurs slagen erin voorgoed uit Veenhuizen weg te blijven.

De drieëntwintig, pardon: twintig, nieuwe bewoners krijgen ieder hun weesnummer op hun kleding genaaid. Op die manier zullen ze het nummer niet snel vergeten en bovendien maakt dit het wegblijven en onderduiken in de maatschappij al een stuk lastiger.

Ze staan te boek als afkomstig uit Wageningen. Maar dat was slechts hun tijdelijke verblijfplaats, daar horen ze niet echt. Het zijn allemaal pupillen van het Amsterdamse Aalmoezeniersweeshuis. Dat huis heeft op diverse plaatsen in het land vertrouwenspersonen naar wie de oudere kinderen gezonden worden. Zij brengen de kinderen dan als boerenknecht of dienstmaagd onder bij boeren in hun omgeving en dat was ook in Wageningen met deze jongelui gebeurd. Tot ze naar Veenhuizen moesten.

Het gebouw waarin ze gehuisvest zijn, dat nu nog ‘het hoofdgebouw te Veenhuizen’ heet maar dat later als het eerste gesticht of het eerste etablissement of Veenhuizen-1 door het leven zal gaan, is een vierkant met zijden ‘van vierhonderd een en zestig en een halfe voeten buitenwerks’. Aldus het bestek, dat in een ‘additioneel artikel’ toelicht dat wordt uitgegaan van de ‘Rijnlandsche voet’. Die is 31,4 centimeter, en als we het in meters uitdrukken en een beetje afronden heeft het gebouw vier zijden van 145 meter. De breedte van het gebouw is, ook weer afgerond, tien meter. Er is dan in het midden een binnenplaats van 125 bij 125 meter.

Geromantiseerde weergave van de binnenplaats van het kindergesticht. Uit: De Kinderkolonie
Geromantiseerde weergave van de binnenplaats van het kindergesticht. Uit: De Kinderkolonie

De breedte van het gebouw wordt in tweeën gedeeld door een scheidsmuur. Daardoor zijn er een binnenkant en een buitenkant die geen verbinding met elkaar hebben en die apart bewoond kunnen worden. Als je de dikte van de muren er aftrekt is er zowel aan de binnen- als aan de buitenkant vier meter zeventig woonruimte. Aan de buitenkant wonen gezinnen, en de net aangekomen weeskinderen komen aan de binnenkant. Op zalen, de meisjes op een meisjeszaal aan de meisjeskant van het gebouw en de jongens op een jongenszaal aan de andere kant.

Naar verluidt is Veenhuizen-1 op dat moment het grootste gebouw in ons land. Daarin vind je die twintig kinderen nauwelijks terug. Maar hun komst betekent wel dat de kinderkolonie van start is gegaan.

In sterke bewoordingen lieten zij zich uit
tegen het vertrek der kinderen

Plattegrond Maatschappij van Weldadigheid in de tweede helft van de 19e eeuw
Plattegrond Maatschappij van Weldadigheid in de tweede helft van de 19e eeuw
De kolonie Veenhuizen is een nieuw hoofdstuk in de geschiedenis van de Maatschappij van Weldadigheid. Opgericht in 1818 om de armoede in ons land te bestrijden en de armen ‘op te beuren’ uit de ‘zedelijke verbastering’ die het gevolg is van hun jarenlange kommervolle omstandigheden. Dat opbeuren moet geschieden door die armen over te brengen naar ‘landbouwende koloniën’ op nog onontgonnen gronden.

De Maatschappij van Weldadigheid – in het vervolg ook wel kortweg de Maatschappij genoemd – zal hun daar ‘arbeid, ouderhoud en onderwijs verschaffen’. Daarbij is arbeid het belangrijkst: bij hun aankomst krijgen de kolonisten weliswaar een huis en huisraad, kleding, gereedschap en voeding, maar alles moeten ze met werken terugverdienen.

‘Het onderhoud, dat den armen verschaft wordt, zal alleen gegeven worden in vergelding van arbeid, en nimmer zal men trachten dit oogmerk door liefdegiften te bereiken.’

In de sindsdien verstreken zes jaar is veel tot stand gekomen. In zuidwest-Drenthe en in de kop van Overijssel zijn drie koloniën gesticht: Frederiksoord, Willemsoord en Wilhelminaoord. Die worden de gewone of de vrije koloniën genoemd. Er staan daar zo’n vierhonderd kleine hoeves met elk een lapje land eromheen. Kolonistengezinnen verdienen er de eigen kost met landarbeid en spinwerk. Het kolonisatiemes snijdt aan twee kanten: de steden worden ontlast van al die armoedzaaiers en ons land wordt rijker doordat er meer land in cultuur gebracht wordt, wat extra landbouwproducten oplevert.

Eerste kindergesticht. Uit: De Kinderkolonie
Eerste kindergesticht. Uit: De Kinderkolonie
Daarnaast is op een verlaten vesting bij Ommen de onvrije kolonie Ommerschans gesticht, waar mensen die bedelend zijn aangetroffen gedwongen kunnen worden opgesloten en mensen die vrezen aan de bedelstaf te geraken zich vrijwillig kunnen laten opnemen. En dan begint nu de volgende kolonie en een nieuw hoofdstuk: wezenopvang.

Hoewel nieuw…? Vanaf het begin hebben weeskinderen een rol gespeeld bij de kolonisatie. Al bij de allereerste ‘proefkolonie’ in het najaar van 1818. Als de Friese plaats Sloten daar een gezin mag plaatsen, wil ze ‘bij dit huisgezin een weesmeisje gevoegd hebben oud 13 jaren, genaamd Geeske Durks Gadsonides’. En zo doen er meer, gezinnen worden met wezen aangevuld tot er genoeg mannelijke arbeidskracht voor het landwerk en genoeg vrouwelijke arbeidskracht voor de huishouding en het spinwerk is. Als een armeninstelling een weeskind bij de Maatschappij in de kost doet heet dat uitbesteden, het geld dat ze ervoor betalen zijn bestedingspenningen en de zo ondergebrachte kinderen worden aangeduid als bestedelingen. De armeninstelling behoudt de voogdij, de Maatschappij heeft alleen iets over de kinderen te vertellen zolang ze in de kolonie zijn.

Kolonistenwoning in Willemsoord
Kolonistenwoning in Willemsoord

In de aanloop naar de stichting van Willemsoord in 1820 gaat de Maatschappij van Weldadigheid het uitbesteden groots aanpakken. Ze nodigt instellingen en gemeentebesturen uit om contracten te sluiten voor het plaatsen van wees- of armenkinderen. Er zijn diverse contractvormen, maar het komt erop neer dat voor een bedrag tussen de 45 en 60 gulden per wees per jaar, een kind kan worden ondergebracht of bij een gewoon kolonistengezin of samen met andere wezen bij ‘huisverzorgers’.

Bij huisverzorgers denkt men aan een ouder echtpaar, waarvan de kinderen al uit huis zijn, of een jong echtpaar dat nog geen kinderen heeft. Dat laatste is natuurlijk aan verandering onderhevig, dus een echtpaar met één, maximaal twee kinderen is ook goed. Huisverzorgers wonen met zes weeskinderen in een hoeve en het is een vorm van opvang waar de Maatschappij grote verwachtingen van heeft.

De ‘regenten van het gereformeerd weeshuis’ te Monnickendam zijn de eersten. Ze sluiten een contract voor twaalf weeskinderen. Anderen volgen. De ‘regenten van het armen-werkhuis’ in Hoogeveen, het gemeentebestuur van Den Haag, ‘de kommissie van toezigt en superintendentie over de gesubsidieerde Godshuizen’ in Haarlem, de belangstelling is groot en komt voort uit het feit dat je voor 45 tot 60 gulden per jaar een kind in een stad niet kunt onderhouden.

“Het komt erop neer dat voor een bedrag tussen de 45 en 60 gulden per wees per jaar, een kind kan worden ondergebracht.”

Sommigen pakken fors uit, de ‘commissie van oppertoezigt over t algemeene armbestuur’ in Rotterdam heeft 36 kinderen in de kolonie rondlopen. Topscoorders zijn ‘burgemeesteren der stad Dordrecht’, zij contracteren voor maar liefst 78 kinderen. Al met al wonen er in de vrije koloniën een kleine vijfhonderd wezen op basis van wat particuliere contracten genoemd worden.

Het Zeeuwse eiland Tholen sluit contracten af voor dertig kinderen, maar wat er vervolgens in die plaats gebeurt, had de Maatschappij kunnen waarschuwen hoe gevoelig zoiets ligt. De avond voor de kinderen zullen vertrekken ‘begonnen zich een aantal lieden uit de geringste klasse te verzamelen’, de groep trekt met ‘een luidruchtig geschreeuw’ door de straten van het plaatsje, ‘in sterke bewoordingen lieten zij zich uit tegen het vertrek der kinderen’, ze uiten ‘hevige bedreigingen tegen den Burgemeester’ en aan diens huis plegen ze ‘geweldadigheden’.

De Kinderkolonie
 
Naar verluidt is die avond en nacht ‘2/3 deel der bevolking van Tholen de straat opgegaan’. De enige manier om verder geweld te voorkomen is het vertrek van de kinderen uit te stellen. Die bekendmaking heeft het gewenste effect, ‘schoon het geloop en geschreeuw langs de straat tot het aanbreken van den dag aanhield’.

De dagen erna wordt er een detachement van zestig militairen naar de stad overgebracht en worden de drie ergste relschoppers gearresteerd. Maar al met al duurt het anderhalve maand voordat men, onder begeleiding van militairen en marechaussee en met tal van andere voorzorgsmaatregelen, het weeshuis durft te ontruimen en de kinderen naar de kolonie worden verscheept. Die gebeurtenissen hadden een waarschuwing kunnen zijn, maar zo vat de Maatschappij dat niet op. Ze blijft proberen om steeds meer weeskinderen onder haar hoede te krijgen.

Boek: De kinderkolonie – Wil Schackmann

×