In het boek Sprekende politiek analyseert historicus dr. Henk te Velde de parlementaire welsprekendheid tijdens de negentiende eeuw. In een tijd dat de bioscoop, televisie, internet of YouTube nog niet bestonden, kwam het in de politiek aan op mondelinge overredingskracht. Aan de hand van twee casestudies, het Britse en Franse parlement, laat Te Velde goed zien dat we nog best wat kunnen leren van de politieke demagogie van de negentiende eeuw.
Historiografische eenzijdigheid
In de parlementaire geschiedschrijving heeft de aandacht van historici zich vooral geconcentreerd op constitutionele en bestuurlijke aangelegenheden. Thema’s als kabinetsformaties, ministeriële verantwoordelijkheid, democratisering in de negentiende eeuw en soortgelijke staatsrechtelijke onderwerpen trokken de meeste belangstelling van onderzoekers. Over deze historiografische eenzijdigheid schrijft Te Velde klip-en-klaar:
“Parlementaire geschiedenis is pas recentelijk weer aandacht gaan besteden aan het voornaamste middel waarmee parlementen hun functie publiekelijk uitoefenen: het debat en de overredingskunst. Er wordt tot dusver echter alleen in case studies van personen of beperkte periodes voldoende aandacht besteed aan de historische context van de parlementaire welsprekendheid; een doorlopende geschiedenis daarvan in de parlementaire hoogtijdagen van de negentiende eeuw is er niet.” (10)

Daarbij valt nog een extra aspect aan te merken. De rol van het debat in de parlementaire geschiedenis is nog niet goed onderzocht. Dat er in de debatvoering in de negentiende eeuw iets veranderde staat niet ter discussie, maar de vraag is nog wel wat de precieze consequenties waren van de veranderende politieke discussiecultuur. Door deze zaken te onderzoeken, zo accentueert Te Velde, ontstaat een ander beeld van het negentiende-eeuwse debat en dat heeft ook gevolgen voor de kijk op wat er daarna gebeurde.
Onderzoeksrichting en hoofdstelling
De parlementaire overtuigingskunst was (en is) een veelzijdig en veranderlijk fenomeen, waarvan het publiek een essentieel element vormt. Vanuit deze overtuiging komt Te Velde tot de volgende hoofdstelling:
“De centrale stelling van dit boek is dat de betekenis van welsprekendheid en debat veranderde doordat het publiek waarop de parlementariërs zich richtten fundamenteel verschoof van de elite in het begin van de negentiende eeuw naar de massa aan het einde daarvan. Dit wordt duidelijk aan de hand van de twee nationale cases die in de negentiende eeuw in heel Europa en zelfs daarbuiten als voorbeeld golden: het Britse en het Franse parlement.” (12)
‘Het duel’: Gladstone en Disraeli
“Gladstone gold als verreweg de beste redenaar van zijn tijd, maar Disraeli was als debater tegen hem opgewassen. Disraeli kon in het House of Commons misschien niet de sympathie maar wel de wedstrijd winnen en kon de collega’s vermaken als geen ander. Hij was de archetypische outsider in de Britse politiek: van Joodse komaf, niet van adel en altijd met geldzorgen. Toch slaagde hij erin leider van de conservatieven en Prime Minister te worden. Voor hem was politiek inderdaad een wedstrijd, en die speelde zich af in het parlement. Het House of Commons was het doel van zijn ambitie, en het toneel waarop hij wilde schitteren.” (161)
Loze woorden?
Wat levert Te Veldes boek precies op? Genoeg! Al is het misschien jammer dat de Nederlandse politieke constellatie in de negentiende eeuw en ten tijde van de ‘verzuiling’ niet in het boek betrokken wordt. Een breder internationaal-vergelijkend onderzoek mét Nederland had Te Veldes boek nog meer ruggengraat kunnen verlenen. Was het vooral de opkomst van de massa die een rol speelde bij de teloorgang van politieke oratoren, of speelden daarnaast institutionele of andere factoren een doorslaggevende rol?
“De orale retorische cultuur boette veel aan prestige in. In parlementen vroegen wetgeving en controle van de uitvoerende macht om praktische discussie in plaats van meeslepende redevoeringen. In Frankrijk, waar tot 1848 net als in Groot-Brittannië een aristocratische cultuur rond het parlement had gedomineerd, werd het parlement vanaf het einde van de negentiende eeuw een afzonderlijke wereld die elf de toon aangaf in het republikeinse establishment. In deze situatie veranderde de perceptie en de werking van de welsprekendheid. Loze woorden leken het voor een groot deel van het publiek.” (260)
Boek: Sprekende politiek – Henk te Velde