Als je voor korte of langere tijd op pad gaat, kan je ook wel zeggen dat je “de hort op gaat”. Waar komt het woord hort eigenlijk vandaan en wat betekent het? En heeft het woord nog iets te maken met het gezegde “met horten en stoten”?
Volgens het Instituut voor de Nederlandse Taal (INL) is het woord ‘hort’ afgeleid van het Middelnederlandse zelfstandige naamwoord huert of hurt, wat ‘weg’ betekent. Met de uitdrukking “de hort op gaan” zeggen we dus letterlijk “de weg op gaan”. De beroemde Nederlandse taalkundige F.A. Stoett haalt in zijn Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden (1923-1925) verschillende oude zinnen aan waarin het woord ‘hort’ in de betekenis van ‘weg’ voorkomt:
– Nou, toe is die meid dan de hort op geraakt;
– Hij is op den hort gegaan
– Arremoedzaaiers die met de nachtboot de hort opmotte;
Het woord komt volgens Stoett al zeker sinds de zeventiende eeuw in onze taal voor. Aanvankelijk werd het vooral gebruikt om aan te geven dat iemand op de vlucht sloeg. Later kreeg het de meer algemene betekenis van ‘op pad gaan’. Ook bekend is het gezegde “met horten en stoten”, dat in figuurlijke zin soms gebruikt wordt om aan te geven dat een doel slechts met veel moeite is behaald. Volgens het INL heeft deze ‘hort’ een andere oorsprong en zou het hier gaan om een afgeleide van het Middelnederlandse zelfstandige naamwoord hort of hurt (ruk / stoot). Het woord zou ontleend zijn aan het Oudfranse hurt, dat vooral gebruikt werd als aanduiding voor slagen en stoten in gevechten.
Met het gezegde “van hot naar her rennen” hebben bovenstaande gezegdes niets te maken. Van hot naar her betekent letterlijk ‘van links naar rechts’. Over de achtergrond van dit gezegde lees je hier meer.
Boekenrubriek: Taalgeschiedenis
Bronnen ▼
-https://ivdnt.org/onderzoek-a-onderwijs/webrubrieken/woordbaak-archief/1074-waar-komt-het-woord-hort-vandaan