Op 22 november 1899 publiceerde De Locomotief een bericht over ‘Javaansche huishoudsters’. Krantenlezers wisten meteen: dat kan geen goed nieuws zijn. Ze hadden gelijk. Een man was gestorven door vergiftiging. Verdachte nummer één was zijn Javaanse huishoudster.
In het oude Indië was een huishoudster meer dan een vrouw die het huishouden van een Europese, c.q. Nederlandse man bestierde. Zij was minnares, vaak moeder van zijn kinderen, tolk, hulp bij grote en kleine zaken en niet zelden geliefde. Ondanks dit alles was haar rechtspositie zwak. Elk moment kon zij door de heer des huizes weggezonden worden, terwijl hij de kinderen bij zich hield. Die afhankelijkheid zorgde er uiteraard voor dat een Javaanse huishoudster maatregelen kon weten te treffen. Haar kennis van gif was een grote troef. Wat wist de gemiddelde Europeaan in de tropen van gif? Weinig. Argwaan en achterdocht bezorgden de Javaanse huishoudster een slechte reputatie. Het krantenbericht bevestigde dat.
De vermoedelijke vergiftiging was een klassieker. Hij een rijke man. Zij de huishoudster. Een derde geliefde die de vrouw voor zichzelf wenste. Dan: de rijke man sterft, onverwacht. Roddels gaan de ronde doen over een onnatuurlijke dood. Er werd een onderzoek ingesteld. De Locomotief wist van de hoed en de rand:
“Als dader werd verdacht een inlander die liefdesbetrekkingen met de huishoudster had aangeknoopt. Bij een afgeluisterd gesprek, gevoerd tusschen de huishoudster en haar geliefde, kwam men tot de ontdekking dat de andere gelden ergens begraven moesten zijn.
De huishoudster, hierover door den wedono ondervraagd en in het nauw gebracht, wees de bergplaats aan. Terstond ging men aan het graven en werkelijk werd een kistje gevonden met een bedrag van f 1300.”
Wat meteen opvalt, is het gebrek aan stalen zenuwen van de huishoudster. Had zij geen ondervraging verwacht? Het ‘afgeluisterde gesprek’ wijst al op onvoorzichtig gedrag. En dat terwijl de vergiftiging op zich zo goed gelukt was. Verwijzend daarnaar nam de Sumatra-Courant het bericht over onder de kop ‘Pil nummer elf’, de klassieke aanduiding voor vergiftiging door inheemse vrouwen. Een bekende uitdrukking. In 1893 had de de journalist en romanschrijver P.A. Daum (1850-1898) een roman onder de titel Nummer Elf gepubliceerd en iedereen in Indië begreep die titel. Wat er precies in zat, wist men evenwel nooit.
Gif
Voor de vertegenwoordigers van de koloniale macht was deze pil nummer elf een grote dreiging. In het eigen huis vermoord kunnen worden, en daar weerloos tegen zijn, waar kon een man zich dan wel veilig voelen in de kolonie? De studie van inheemse giften nam dan ook toe. De rapporten en publicaties moeten verre van geruststellend zijn geweest. In de archipel waren zeer veel planten en boomschorsen en wortels en van alles in de natuur die dodelijk giftig waren. Zomaar onder handbereik, voor degenen die de juiste kennis bezaten. En wie dat niet had, die kende wel een ander die kennis of kant-en-klaar gif verkocht. Prijzen waren uiteraard afhankelijk van het gewenste resultaat; ideaal was snelwerkend gif, gemakkelijk in te geven (dus zonder smaak) en met geen verdachte bijwerkingen.
In 1917 verscheen Eenige gegevens ter opsporing van giftige Indische plantendeelen, de handelseditie van het proefschrift van H.J. van Giffen. Wie daarin bladert, komt talloze mogelijkheden tegen voor een geval als in De Locomotief schreef. De talloze namen, literatuurverwijzingen en details (“zaadkernen ongeroosterd zeer giftig; drie worden voor een mensch doodelijk geacht”, p.51) wijzen op een verlangen het gif te begrijpen – wat onbegonnen werk is. Mogelijk gebruikte de huishoudster het fraaie plantje ketjoeboeng, want Van Giffen citeert:
“Als geneesmiddel worden de bladeren, bloemen en zaden aangewend, doch zelden voor inwendig gebruik, waarschijnlijk omdat de plant wegens hare giftigheid zoo algemeen bekend en gevreesd is.”
“Naar men zegt wordt de plant ook veel voor misdadige doeleinden gebruikt.”
Een populair plantje dus. Duur zal het niet geweest zijn. Maar al werkte het, het geluk van de huishoudster en haar minnaar bleek van korte duur. Toen zij eenmaal had toegegeven dat er een kistje met geld begraven was, tekende ze daarmee waarschijnlijk haar eigen vonnis:
“Het lijk werd opgegraven, en de ingewanden ter onderzoek naar het militair hospitaal alhier gezonden. De politie te Kaliwoengoe doet nog steeds onderzoek in de zaak.”
De uitslag van het onderzoek valt te raden. Verdachte omstandigheden en het vermoeden van vergiftiging? Met een tweede of derde verhoor heeft de huishoudster ongetwijfeld bekend dat de minnaar de schuldige was en zij medeplichtig. De slechte reputatie van Javaanse huishoudsters was wederom een feit.
Meer artikelen uit deze rubriek
Overzicht van boeken over de geschiedenis van Nederlands-Indië