Onlangs vierden het Nederlands Dagblad en de Volkskrant feest. Ze bestaan 75 respectievelijk 100 jaar. Op zulke momenten blikken redacties terug en verbazen ze zich over de wijze waarop hun dagblad is veranderd. Het Nederlands Dagblad was er aanvankelijk alleen voor vrijgemaakt gereformeerden en beoogt nu de kwaliteitskrant voor christelijk Nederland te zijn, terwijl de Volkskrant zich aanvankelijk richtte op katholieke arbeiders en nu een landelijk dagblad is waaraan amper iets katholieks te bespeuren valt. De bundel De krant. Een cultuurgeschiedenis, waar meer dan tien auteurs aan bijgedragen hebben, biedt een uitstekend kader om dergelijke jubilea in te lijsten.
De Krant bestaat uit acht bijdragen die zowel thematisch als chronologisch afgebakend zijn. Zo leert de lezer over het ontstaan van dit medium in de zeventiende eeuw, de opkomst van de massapers twee eeuwen later, de introductie van beeld en de digitale toekomst. Centraal in alle bijdragen staat de vraag naar de vorm en de inhoud van de krant.
Het boek beoogt een cultuurgeschiedenis: kranten worden gezien…
‘…als dragers van een nieuwscultuur waarachter opvattingen over nieuws en journalistiek schuilgaan. De inhoud van de krant is het kernproduct van die nieuwscultuur; ze vormt de schakel tussen de aanbieders en de consumenten van het nieuws.’
Het gaat dus om de inhoud, de vorm, de structuur, de stijl, de illustraties, etc. ‘De krant wordt gezien als een cultuurdrager in alle uitingsvormen.’
Het ontstaan van de krant
De gedrukte krant in Nederland ontstond aan het begin van de zeventiende eeuw. De eerste echte Nederlandse krant was de Courante uyt Italien, Duytslandt, etc die onregelmatig gepubliceerd werd, maar meestal op zaterdag verscheen. Zeventiende-eeuwers, met name kooplieden, waren al gewend aan gedrukte berichten, zoals tijdingen of nouvelles. Hierin vonden zij informatie die zij voor hun handelswerk nodig hadden. Met de introductie van de krant kwam een bredere, gestandaardiseerde informatievoorziening op gang. De inhoud was puur informatief, voor opinie moest men met name bij de pamfletten te rade. Tot ver in de achttiende eeuw zou dat zo blijven.
Halverwege de zeventiende eeuw werd in Haarlem de Weeckelycke Courante van Europa gemaakt, die later bekend zou komen te staan als de Oprechte Haarlemsche Courant. Abraham Casteleyn experimenteerde met de opmaak. Aanvankelijk werd het nieuws op chronologische volgorde in de krant gepresenteerd, maar hij bracht een chronologisch-geografische ordening aan. Nieuws verscheen onder kopjes als ‘Italien’ en ‘Barbaryen’. Ook ruimde de gotische letter het veld ten faveure van de kleinere romeinse letter. Hierdoor kon Casteleyn meer nieuws kwijt op een pagina.
Andere kranten volgden zijn voorbeeld. De Oprechte Haarlemsche Courant zette hiermee de toon en zou uitgroeien tot de belangrijkste krant in de Republiek, tot aan het begin van de achttiende eeuw aan toe. Het fenomeen krant deed het goed in de zeventiende eeuw. Aan het begin van de eeuw waren er slechts enkelen , aan het eind van de eeuw waren dat er bijna 20; terwijl er amper een bevolkingsgroei had plaatsgevonden. Dit had te maken met de relatieve openheid en een cultuur van discussie.
Dit veranderde in de achttiende eeuw. Overheden perkten de persvrijheid in. Met name de stedelijke autoriteiten bepaalden wat er gepubliceerd kon worden. Zo gingen plaatselijke overheden relaties aan met bevriende courantiers door ze privileges toe te kennen. De krantenmakers handelden in hun geest. Het ging de courantiers in de eerste plaats om het (voort)bestaan van hun medium, politieke overwegingen waren van secundair belang. Esther Baakman en Michiel van Groesen schrijven in hun bijdrage:
‘Hoewel er dus in de Gouden Eeuw met recht van een “vrije pers” mag worden gesproken, is er zeker geen sprake van een lineaire ontwikkeling richting de persvrijheid zoals we die uit de twintigste eeuw kennen. De krantenmakers in de eerste helft van de zeventiende eeuw waren aan minder regels gebonden dan in latere decennia.’
Meningsvorming
Met het Algemeen Handelsblad (1828) en de Nieuwe Rotterdamsche Courant (1844) verschenen nieuwe kranten ten tonele. Dit waren onafhankelijke, informerende en ook opinievormende media. Na het revolutiejaar 1848 zou dit het model worden voor alle kranten. Zij namen politiek stelling, hoofdzakelijk vanwege de belabberde staat waarin de overheidsfinanciën verkeerde en vanwege de hervorming van de grondwet die velen noodzakelijk vonden. Kranten werden, in de woorden van historicus Remieg Aerts, ‘centra van politieke groepsvorming, een soort protopartijformaties’.
In 1869 werd een zwaarwegende belasting op kranten, het dagbladzegel, afgeschaft en verschenen talloze nieuwe titels. Deze titels waren voor het eerst in staat een groot lezerspubliek te bereiken. In de krant werd een steeds breder palet aan onderwerpen gepresenteerd. Het aantal dagbladen nam snel toe: van 9 in 1850 naar 39 in 1880, 70 in 1908 en 106 in 1939. Ze bleken uitermate handig om religieuze en politieke boodschappen te verspreiden. Zo versterkten ze het groepsdenken en gemeenschapsgevoel van maatschappelijke groeperingen en waren in die zin belangrijk voor een proces dat historici later de verzuiling gingen noemen.
Beeld
Tegenwoordig zijn foto’s in de krant heel gewoon. Dat was het begin twintigste eeuw niet. Al in de negentiende eeuw hadden journalisten de mogelijkheid om beeld te publiceren, maar dat gebeurde amper. Het was duur en veel journalisten zagen foto’s als een ‘minderwaardig journalistiek product’. In de jaren twintig veranderde dit en vond een ware ‘beeldexplosie’ plaats, zoals historicus Thomas Smits het verwoordt.
Het gemiddeld aantal foto’s in De Telegraaf en de Nieuwe Rotterdamse Courant steeg van 0 naar ongeveer 20 per dag in de periode 1911-1933. Dit had te maken met de fotopagina. Dit was een pagina vol met foto’s en bijbehorende onderschriften die doorgaans los van de rest van de krant bekeken kon worden. In de loop van de jaren dertig werden foto’s en tekst meer geïntegreerd.
De bezetting
Tijdens de bezetting probeerden de Duitsers via de pers de Nederlandse samenleving te controleren. Ze gingen steeds meer bepalen wat er wel en niet kon verschijnen. De meeste dagbladen kwamen hieraan tegemoet, zodat ze konden blijven bestaan. Uiteindelijk zouden alle kranten, de een eerder en explicieter dan de ander, ruim baan geven aan nationaalsocialistisch gedachtegoed.
Het gereformeerde Friesch Dagblad was een uitzondering. Politiek hoofdredacteur Hendrik Algra schreef kritische stukken over het nationaalsocialisme, maar hij kreeg in januari 1941 te horen dat hij geen politiek standpunt mocht innemen. Daarop besloot de vereniging die het Friesch Dagblad uitgeeft, de uitgave te staken.
Tijdens de oorlog verschenen in Nederland veel illegale bladen, ongeveer 1300. Driekwart van deze bladen zag het levenslicht in de laatste oorlogsjaren. Dit kwam doordat de bezetting steeds ingrijpender werd voor mensen waardoor ze meer geneigd waren zich te verzetten. Ook de hoopvolle geallieerde landing in Normandië en Dolle Dinsdag, september 1944, toen de bevrijding dichtbij leek, zetten velen ertoe zich in te zetten voor de illegale pers. Bovendien werd de tegenstelling tussen het nieuws in de gelijkgeschakelde pers en de werkelijkheid steeds groter en ongeloofwaardiger.
Angelsaksische norm
Na de Tweede Wereldoorlog ondergingen veel kranten een transformatie. Langzaam maar zeker kreeg de Angelsaksische benadering van de journalistiek voet aan de grond. Zo kwam het belangrijkste nieuws op de voorpagina te staan en werden koppen boven artikelen de standaard. Opvattingen over wat goede journalistiek is veranderden. Journalisten moesten onafhankelijk en objectief zijn.
Deze veranderingen waren deels ingegeven door noodzaak. Lezers gingen bewuster kiezen voor een krant die bij hen paste. Daarnaast waren grote investeringen in dagbladbedrijven nodig om met de nieuwste technieken te kunnen drukken. Hoe groter het bedrijf, hoe meer geld om investeringen te doen. Vandaar dat door een reeks fusies en overnames de toonaangevende dagbladondernemingen steeds groter werden. Een paar grote concerns gingen de markt domineren. Anno 2019 hebben twee Belgische concerns, DPG Media en het Mediahuis bijna 90 procent van de Nederlandse markt in handen.
Digitale krant
Medio jaren negentig tastten dagbladondernemingen de mogelijkheden van het internet af. In de woorden van historicus Marcel Broersma:
‘Het internet leek een plek waar je moest zijn als krant, maar het was nog volstrekt onduidelijk wat je er precies kon doen en wat de implicaties daarvan zouden zijn voor de journalistiek. Weinigen hadden een helder beeld van hoe zo’n “elektronische krant” eruit zou kunnen zien.’
Na verloop van tijd werd duidelijk dat het internet een enorme impact zou hebben op dagbladbedrijven. In het begin van deze eeuw liepen de oplagecijfers en advertentie-inkomsten terug. Dankzij het internet hadden mensen veel te kiezen en kregen ze vrij eenvoudig toegang tot ‘gratis nieuws’. De regionale kranten en De Telegraaf en het Algemeen Dagblad kregen relatief gezien de grootste klappen te verwerken.
Slot?
Al met al biedt deze bundel een schat aan informatie en werkelijk prachtige illustraties. Bovendien is vanaf het begin van het boek glashelder waar het om draait: de inhoud en vormen van kranten in de afgelopen 400 jaar. In dat opzicht is het boek meer dan geslaagd. Het is alleen jammer dat de bundel als een nachtkaars uitgaat. Een conclusie of synthetiserend laatste hoofdstuk ontbreekt, al komt de inleiding daar enigszins aan tegemoet.
In plaats daarvan eindigt het boek met een vreemde paradox van de laatste auteur, Marcel Broersma. Hij stelt namelijk dat kranten hun ‘integrerende functie’, die ze in de twintigste eeuw hadden, verliezen. Door kranten kregen vrijwel alle Nederlanders ‘een gedeeld referentiekader’ voorgeschoteld. Nu valt Nederland uiteen in mensen die journalistiek waarderen en daarvoor betalen en anderen die die waarde niet inzien (en er dus ook niet voor betalen).
Het probleem van ‘gratis nieuws’ is evident. Maar het is maar de vraag of kranten een gedeeld referentiekader aan Nederland presenteerden. Ik denk het niet. Het communistische De Waarheid was echt wel even wat anders dan het gereformeerde Trouw. Bovendien is het niet zo vreemd dat minder mensen nu op een dagblad geabonneerd zijn. Er is immers zoveel meer. Van podcasts tot televisiedocumentaires. Het slot van het boek is dus eerder een aanzet voor een stevige discussie dan het logische slotstuk van gedegen historisch werk. Maar wellicht is dat zo bedoeld.
Boek: De krant – Een cultuurgeschiedenis
Fragment uit het boek: Kranten in de Gouden Eeuw