December is de feestmaand van het jaar. Feesten zijn van alle tijden en voor alle lagen van de bevolking. Er zijn echter maar weinig feesten die zo tot de verbeelding spreken als die in de zeventiende eeuw aan de Europese vorstenhoven werden gegeven. Vooral het hof van Lodewijk XIV, de Zonnekoning, in Versailles stond – en staat nog altijd – bekend om zijn pracht en praal en de grootse feesten die er werden gegeven.
In de Nederlandse Republiek van de zeventiende eeuw lag dat anders. Hier was immers geen absoluut monarch aan de macht. Toch wisten de stadhouders van het Huis van Oranje-Nassau – officieel dienaren van de Staten-Generaal – zich een vorstelijke allure aan te meten; door de bouw van paleizen, het verzamelen van kunst, maar ook door het geven van grootse feesten.
De grootste feestbeesten van het hof waren misschien wel stadhouder Frederik Hendrik, prins van Oranje (1584-1647), en zijn vrouw Amalia van Solms (1602-1675). Samen gaven zij in Den Haag vorm aan een vorstelijk hof dat in de Republiek zijn weerga niet kende. Zij namen een voorbeeld aan Frederik V (de Winterkoning, 1596-1632) en zijn echtgenote Elizabeth Stuart (1596-1662) die uit hun koninkrijk van Bohemen waren verdreven en als Koninklijke ballingen in Den Haag hof hielden.
Feestbanketten
Bij feestelijke gelegenheden werd vaak een banket georganiseerd: een ceremonieel feestmaal dat bij kaarslicht werd opgediend en bestond uit verschillende gangen. Een beschrijving van zo’n feestbanket is in 1638 verschenen: een gedrukt verslag van de feestelijkheden rond het huwelijk van Johan Wolfert van Brederode en Louise Christine van Solms. Een banket begon met een potage (soep). Daarna serveerde een parade hofjonkers een jacht- en zeebanket. Op het menu stonden hazen, kapoenen, patrijzen, fazanten, duiven en jonge kuikens, die op prachtig versierde schalen werden binnengedragen. Zilveren schalen gevuld met wilde zwijnenkoppen en reeën- en hertenbout mochten natuurlijk niet ontbreken. Bij de hoofdschotel dronk het aristocratische gezelschap Rijnwijn en een Franse lichtrode clairet (specialiteit uit de Bordeaux). Als tussenmaaltijd werden schalen opgediend met citroenen en sinaasappelen. Het nagerecht bestond uit gestoofde vruchten en gedroogde confituren. Men at onder het genot van een muziekspel van violen, luiten en harpen.
Na het avondmaal gingen de voeten van de vloer; dansen was een populair tijdverdrijf aan het hof. Uit dagboekaantekeningen van de Friese stadhouder Willem Frederik blijkt dat dit soms tot wel drie uur ‘s nachts kon doorgaan. Elizabeth Stuart maakte het helemaal bont; op een van haar feesten werd tot zes uur in de ochtend gedanst. Tegen het einde van het bal werd in grote schalen een collation opgediend. Dit was een lichte maaltijd, die uit droge en natte confituren en sinaasappelen bestond. Behoorde je tot de intieme hofkring, dan kon je na het banket nog een schouwspel of hofballet te wachten staan.
Masque en Riddertoernooi
Frederik Hendrik stond graag in het middelpunt van de belangstelling en was bereid veel geld uit te geven aan pracht en praal. Masques en toernooien boden hiervoor de perfecte gelegenheid. Dergelijke manifestaties waren ook bedoeld om het aanzien van de Oranjes te vergroten.
De maskerade, of masque, was van oorsprong geen Nederlandse traditie, maar werd vooral aan het Engelse hof bedreven. Het was een mengeling van toneel, dans en muziek en had vaak een allegorisch onderwerp. Een bijzonder kenmerk van deze spektakels was dat behalve professionele acteurs en muzikanten ook de leden van het hof deelnamen aan de voorstelling. Zo speelde Mary Stuart, weduwe van Willem II, in 1655 de rol van Amazone, een Franse prinses kroop in de huid van een herderin en weer een andere prinses deed zich voor als een nimf. De eerste Nederlandse masque werd in 1611 opgevoerd aan het hof van Frederik Hendrik, een unieke gebeurtenis voor Den Haag en de Republiek. De maskerade was geschreven door niemand minder dan Constantijn Huygens, die in Engeland in de ban was geraakt van deze vorm van spektakel. Huygens droeg de masque op aan Elizabeth Stuart. Dat lang niet iedereen in Den Haag gewend was aan dit lichtvoetige vermaak, blijkt uit de reactie van predikant Henricus Rosaeus. In een preek in de Kloosterkerk bracht Rosaeus de masque in verband met een dijkdoorbraak bij Vianen die op dezelfde dag had plaatsgevonden. Door het dansen van de adel was het water over de dijken “gedanst”, tot groot nadeel van de boeren. Het was, met andere woorden, de straf van God voor het verderfelijke vermaak van de elite. Het zou niet de laatste keer zijn dat er vanaf de kansel kritiek werd geuit op de feesten van de adel. Veel effect hadden de preken overigens niet, want noch de Oranjes noch de Stuarts lieten zich door een dominee vertellen hoe zij zich zouden moeten gedragen.
De maskerade ging soms vooraf aan het riddertoernooi. In 1638 werd door Frederik Hendrik een riddertoernooi georganiseerd op het Plein in Den Haag. Waar de masque een activiteit was waar zowel mannen als vrouwen aan konden deelnemen, was het riddertoernooi een exclusief mannelijke aangelegenheid. De teams bestonden uit vijf of zes strijders te paard, die elk begeleid werden door wachters en trompetters, trommelaars en praalwagens. Pages en schildknapen droegen de verzilverde schilden en lansen van hun meester. De praalwagens werden voortgetrokken door als eenhoorn uitgedoste paarden. Op de wagen zaten verklede muzikanten die op snaarinstrumenten speelden. De deelnemers waren gemaskerd of geschminkt en gekleed in fantastische maar vooral heldhaftige kostuums. Dit moet een waar spektakel zijn geweest om naar te kijken.
Na de indrukwekkende intocht kon het toernooi beginnen. De deelnemende edelen traden niet direct tegen elkaar in het strijdperk, maar streden tegen elkaar in een vierdaags ringsteekspel. Telkens als een ridder de ring op zijn lans had weten te steken, bliezen de trompetters een fanfare. De heren streden om de eer van een hoogadellijke dame die de winnaar haar ring als sieraad aanbood. De spelregels van het ‘Tournoys-spel’ werden in pamfletten uitgedeeld aan het publiek, omdat men niet vertrouwd was met dergelijke festiviteiten.
Van deze riddertoernooien bestond ook een watervariant. Dit watersteekspel werd in Den Haag op de Hofvijver gehouden. Daarbij moesten de tegenstanders proberen om elkaar met een lans uit een roeiboot te stoten. In dit geval waren de deelnemers geen edelen, zoals bij de toernooien te paard, maar zeelieden.
De tijden zijn veranderd, maar feesten doen wij nog altijd. Al zijn de steekspelen en toernooien niet meer van nu, met kerst zal er in menig huishouden weer een feestbanket op tafel staan.
~ Haags Historisch Museum – Deirdre Schoemaker
Bronnen ▼
– Nadine Akkerman, ‘Cupido en de eerste koningin in Den Haag. Constantijn Huygens en Elizabeth Stuart’, in: De zeventiende eeuw 25, nr. 2 (2009), 1-97