Dinomanie in het Verenigd Koninkrijk
Hoewel de Verenigde Staten de fakkel intussen al een hele tijd geleden hebben overgenomen, was het Verenigd Koninklijk eigenlijk de bakermat van de dinowetenschap. De eerste keer dat de naam en de kenmerken van een nieuwe diersoort worden beschreven, geldt in de wetenschap als hét officiële moment waarop de soort wordt ontdekt. Dat is bij de dinosaurussen niet anders. Elders beschrijf ik hoe de Britse paleontoloog Richard Owen in 1842 de naam ‘Dinosauria’ bedacht. Maar in Groot-Brittannië werden decennia eerder al fossielen gevonden waarvan wetenschappers vermoedden dat ze iets bijzonders in handen hadden.
Megalosaurus
We moeten zelfs eerst even terug naar 1676, het jaar waarin Robert Plot – een chemieprofessor in Oxford – voor zover bekend de allereerste tekening ooit van een dinosaurusbot publiceerde. Het stuk dijbeen van een tot dan onbekend dier was opgegraven in een zandgroeve in het Britse dorpje Cornwell in Oxfordshire. Plot had al gauw door dat het bot afkomstig moest zijn van een groot dier dat intussen niet meer rondliep op Britse bodem. Eerst vermoedde hij dat het toebehoorde aan een grote olifant die de Romeinen hadden gebruikt om oorlog te voeren. Daarna concludeerde hij dat het bot afkomstig moest zijn van een reuzenmens. Nog steeds geen sprake van dinosaurussen op dat moment dus.
Een kleine eeuw later, in 1763, onderwierp de Britse dokter Richard Brookes Plots tekening opnieuw aan een inspectie en besloot dat de vorm wel heel erg veel weg had van een gefossiliseerde balzak. Hij noemde de nieuwe, onbekende diersoort dan ook Scrotum humanum. Stenen kloten dus. Brookes koos niet voor die naam omdat hij daadwerkelijk geloofde dat het bot een versteende balzak was. Het was in die tijd de gewoonte om opvallende fossielen een naam te geven van de dingen waar ze het meest op geleken. In de loop der jaren werd Scrotum humanum een nomen oblitum. Dat is Latijn voor ‘vergeten naam’ en een wetenschappelijke vakterm voor benamingen die niemand nog echt gebruikt. Ergens wel jammer. Hoe grappig zou het zijn om de hoofdpersonages in Jurassic Park te zien opgejaagd worden door een gevaarlijke, vleesetende ‘balzak’?
Plot twist: pas tijdens de volgende eeuw zou duidelijk worden dat beide heren zichzelf onsterfelijk belachelijk hadden gemaakt. Het bot uit 1676 is sindsdien spoorloos, maar de tekening van Plot is gedetailleerd genoeg voor experts om te concluderen dat het bot in werkelijkheid een stukje Megalosaurus of ‘gigantisch reptiel’ is. Die naam hebben we dan weer te danken aan geoloog én geestelijke William Buckland van de Universiteit van Oxford. Hij bestudeerde verschillende fossielen en kwam in 1824 tot de conclusie dat er tijdens de prehistorie een gigantisch reptiel moet hebben bestaan. Zo komt het dat de Megalosarus vandaag bekend staat als de allereerste dino ter wereld die een eigen naam kreeg.
Buckland baseerde zijn beschrijvingen op een handvol kleine botten die in de loop der jaren in zijn bezit waren gekomen. Zo was hij de trotse eigenaar van een stuk onderkaak met maar één tand erin. Zijn vrouw Mary maakte mooie illustraties voor zijn publicaties over de vondsten, iets dat ze trouwens ook deed voor het werk van de Franse topnatuurkundige Georges Cuvier. Momenteel bestaat er voor de wetenschap ook maar één subsoort van de Megalosaurus: de Megalosaurus bucklandii. Zoals je kunt raden vernoemd naar zijn beschrijver-ontdekker William Buckland.
Eigenlijk dingt Cuvier ook mee naar de titel van ‘bedenker van de eerste dinosaurusnaam ooit’. De briljante vader van de paleontologie is een van de amper 72 Fransen wier naam in de Eiffeltoren gegraveerd staan. Ik bedoel maar: een grote meneer. Al in 1808 beschreef hij in de wetenschappelijke literatuur wervels van wat hij toen een Streptospondylus noemde. Al had hij op dat moment nog niet door dat het over een dino ging. Integendeel: Cuvier beschouwde het fossiel als een krokodilachtige, net als heel veel collega’s met hem. Daarom bleef zijn ontdekking lang onder de radar in de dinowereld. Pas in 2001, bijna tweehonderd jaar later dus, ontdekten wetenschappers dat de Streptospondylus geen krokodil, maar met zekerheid een vleesetende theropode dino uit het Jura-tijdperk was. Was die dekselse Fransman dus tóch de eerste geweest! Maar toch zal je de naam Cuvier niet in elk dinoboek zien staan.
Iguanodon
Ook erg bedreven in het vinden en onderzoeken van (dino)fossielen waren Gideon Mantell en zijn vrouw Mary Ann. Mantell was een huisarts uit het Engelse stadje Lewes, maar in zijn vrije tijd ook een hobbypaleontoloog. Mantell was de eerste die ervan overtuigd was dat er miljoenen jaren geleden reuzenreptielen hadden bestaan. Op een mooie lentedag in 1822 bezocht hij samen met zijn vrouw een patiënt op het platteland van Sussex. Terwijl de dokter zich ontfermde over zijn patiënt, maakte Mary Ann een ommetje op het woonerf. Plots stootte ze op een hoop stenen die werklieden daar hadden neergekieperd. In de berg brokstukken zag ze iets schitteren in de zon. Toen ze dichterbij kwam, begreep Mary Ann dat ze een stuk steen met daarin verschillende tanden had gevonden. Dokter Mantell had meteen in de smiezen dat de tanden van een heel oude planteneter moesten zijn geweest, want ze waren stomp en aan een kant afgesleten door het vele kauwen.
De eerste gedachte die door het hoofd van de Mantells flitste, was dat de tanden van een olifant of een neushoorn moesten zijn geweest. Maar de arbeiders die de berg stenen langs de kant van de weg hadden gelegd, vertelden dat de fossielen uit een steengroeve in Tilgate Forest vandaan kwamen. Groot was dokter Mantells verbazing toen hij erachter kwam dat de gesteenten daar makkelijk 130 miljoen jaar oud waren. Het begon hen steeds meer te dagen dat ze wel eens een prehistorisch gebit uit het Mesozoïcum in handen konden hebben.
Omdat de vondst zo uniek was en de wetenschappelijke kennis zo gering, besloot Mantell om de tanden te laten inspecteren door twee kleppers van geologen: onze goede vrienden William Buckland en Georges Cuvier. Hun conclusie was teleurstellend: Cuvier was ervan overtuigd dat het echtpaar tanden van een nog levende vis had gevonden, die eerder toevallig in de oude gesteentelagen in de groeve waren terechtgekomen. Later zou de Fransman zich bedenken en Mantell aanmoedigen om de tanden te gaan vergelijken met hedendaagse reptielen.
Gelukkig gaf Mantell zijn theorie niet zomaar op. Ook zijn concurrent Richard Owen – de twee durfden elkaar al eens publiekelijk bespotten en beledigen – werd erbij gehaald, maar die hield vol dat de tanden van een zoogdier waren. Tot Mantell zoveel bewijzen had verzameld dat de wetenschappelijke wereld niet anders meer kon dan hem gelijk geven en erkennen dat de tanden van een andere diersoort uit het Krijt kwamen. Zo kwam de vorm van de tanden wel heel erg overeen met die van een leguaan op sterk water uit Mantells verzameling. Alleen waren ze vele malen groter. In 1825 publiceerde Mantell zijn bevindingen en koos hij voor het kind een naam: Iguanodon of ‘leguaantand’. De tweede dinosaurus ter wereld had een naam.
In het Natural History Museum in Londen kan je de originele stenen mét de ingekapselde Iguanodon-tanden gaan bewonderen. Je vindt ze in de Cadogan Gallery, in het prachtige gezelschap van de eerste schedel van een neanderthaler die ooit werd gevonden, het volledige skelet van de uitgestorven dodo en een eerste druk van Charles Darwins wereldbefaamde boek On the Origin of Species.
Hylaeosaurus
Ook de derde dinosaurus ooit benoemd, mag Mantell op zijn conto schrijven. In de zomer van 1832 gingen arbeiders in het eerder genoemde Tilgate Forest in Sussex alweer gretig te keer. Dit keer kwam er buskruit aan te pas om een steengroeve verder toegankelijk te maken. Bij de explosie vlogen er, naast een hele hoop brokstukken, ook verschillende stukken skelet in het rond. Dat kwam een lokale fossielenopkoper ter ore die wist dat Gideon Mantell dergelijke vondsten verzamelde. Hij bood hem in totaal een vijftigtal botfragmenten te koop aan. Mantell zou nog even getwijfeld hebben over de waarde ervan, maar hapte uiteindelijk toch toe. En gelukkig maar.
Na wat puzzelwerk bleek dat alle stukken van één en hetzelfde dier afkomstig waren. Sommige delen lagen zelfs nog in hun oorspronkelijke verband. Nu had Mantell in één klap (letterlijk) niet een paar, maar tientallen botten om te onderzoeken. Tot dan toe had hij het altijd met enkele miserabele fragmentjes moeten doen. In 1833 besloot Mantell op basis van zijn bevindingen een nieuwe genusnaam te bedenken voor het prehistorische reptiel. Zo werd de Hylaeosaurus miljoenen jaren na zijn dood herboren. Zijn naam is afgeleid van het Grieks en wil zoveel zeggen als ‘reptiel uit het bos’, een verwijzing naar de vindplaats in Tilgate Forest.
Mary Ann Mantell was een heel bedreven kunstenares en voorzag de boeken van haar man van prachtige tekeningen en etsen. Ze werd ook uitdrukkelijk vermeld en geprezen voor haar werk, iets wat in die tijd helaas niet de gewoonte was voor vrouwelijke wetenschappers.
De herfst van Gideon Mantells leven verliep jammer genoeg veel tragischer. Eerst kwam het tot een scheiding met zijn vrouw, Mary Ann. Later raakte Mantell ook gehandicapt na een zwaar verkeers-ongeval. Hij zou voortaan met zware scoliose, een vergroeiing van de ruggengraat, door het leven moeten. Voor zijn constante, hevige rugpijn besloot de huisarts om zichzelf opium voor te schrijven, een afgeleide van de papaver, waar we ook vandaag nog morfine en heroïne van maken. Uiteindelijk zou Mantell bezwijken aan een overdosis. Bizar detail: het vergroeide deel van zijn ruggengraat zou na zijn dood nog een hele tijd bijgehouden worden in het Royal College of Surgeons in Londen. In 1969 werd het stuk bot vernietigd omwille van plaatsgebrek.
Toch nog even vertellen dat de Megalosaurus (1824), Iguanodon (1825) en Hylaeosaurus (1833) bij hun ontdekking nog steeds niet meteen als dinosaurussen werden gezien. Pas in 1842 bedacht Richard Owen de hoofdcategorie ‘Dinosauria’ en werden onder andere deze drie officieel lid van de beroemde reptielenfamilie.