Dochter van een Zwarthemd
Een oorverdovende herrie scheurt mijn slaap aan flarden. Is dat de wek-bel? Het voelt als midden in de nacht. De lampen flikkeren en springen aan. Opstaan dus, binnen twee minuten. Als ik ga zitten, glijdt er iets onder mijn jurk naar beneden. O ja, de homp brood. Mooi niet dat ik die hier achterlaat terwijl wij naar de wc en de wasbakken gaan. Ik trek mijn riem strak aan en bol de jurk daarboven op. Zo moet mijn broodbaby veilig zijn.
Ik help moeder en strijk onze dekens strak. Als ik in het gelid ga staan, zie ik pas wie ons wakker hebben gemaakt: een stel mannelijke bewakers. Onze vrouwelijke bewakers zijn nergens te bekennen.
‘Een bijzonder goeie nacht, lieftallige dames,’ grijnst een van de mannen. Hij lijkt op buurman Snippe: lang, recht, scheiding precies in het midden. En net als bij buurman Snippe krijg ik een onbehaaglijk gevoel als hij naar me kijkt.
‘Kom hier staan, allemaal rond de bel. Niet zo schuchter. We gaan er een gezellige boel van maken.’
Voetje voor voetje schuifelen we dichterbij. Ik zie de glans in hun ogen, ruik de alcohol. Een van hen heeft een fles vast.
‘Wie van jullie heeft bij de Jeugdstorm gezeten?’ Mijn blik schiet naar Grietje. Wij niet, zeggen haar verschrikte ogen.
‘We kunnen ook bij de administratie gaan kijken en nummers oproepen,’ dreigt Snippe. Jij niet, sein ik naar Grietje, en dan zet ik een stap naar voren. ‘Ik, meneer.’ Hij neemt me schattend op. ‘En wie ken jij nog meer van de Jeugdstorm?’ Moet ík nu de verrader zijn? ‘Waarschijnlijk iedereen hier onder de achttien,’ antwoord ik zo neutraal mogelijk.
‘Iedereen die bij de Jeugdstorm heeft gezeten naar voren. Nu!’ Grietje komt dapper naast me staan. Om ons heen verschijnen meer meiden. Veel gezichten komen me bekend voor, maar ik kan er geen namen op plakken. Alsof ze met ons haar ook onze identiteit hebben afgenomen.
‘Bij de Jeugdstorm wordt veel gezongen, toch?’ Ja, knik ik op mijn hoede. Geen idee wat er fout is aan zingen, maar daar gaan we vast snel achter komen.
‘Wij kennen een leuk liedje dat we jullie willen leren. Letten jullie op? Ik zing het één keer voor.’ Als Snippe ademhaalt om in te zetten bulderen zijn maten van het lachen. Het zal wel een schunnig liedje zijn. Snippe kijkt zijn maten vermanend aan en begint als het stiller is geworden:
‘Hollandse meiden,
gaan niet met rotmoffen mee,
als zij het vragen,
zeggen ze glashard nee,
en vragen zij om een zoentje,
dan slaan ze hen op de kin,
in een vieze vuile rotmof,
heeft geen Hollandse meid zin!’
Nu lacht Snippe met zijn maten mee. ‘Jullie beurt.’ Zoals vader ieder lied dat hij hoorde meteen kon naspelen op de piano, zo kan ik ieder liedje dat ik hoor meteen nazingen. Zelfs de tweede stem. Daar was hij altijd zo trots op. Hij zal niet trots zijn op wat ik nu moet doen. Maar als die mannen een achterlijk liedje willen, kunnen ze het krijgen. Voordat ze ergere dingen bedenken. Dus ik begin te zingen en bij de derde regel valt Grietje in. Daarna volgen meer stemmen. Een aantal voorzichtig en haperend, maar sommigen zingen uit volle borst, zoals we geleerd hebben.
De bewakers klappen in hun handen en nemen om beurten een slok uit de fles. Als het lied uit is, gebaart Snippe dat we door moeten zingen. Dus ik begin van vooraf aan en nu stampen en brallen de bewakers met ons mee. Alleen Snippe kijkt kritisch. Midden in het lied prikt hij met zijn vinger in iemands borst.
‘Jij zingt vals.’ We verstommen op slag. Het meisje wordt uit de groep getrokken. ‘Alleen jij nu,’ commandeert Snippe. Ze zingt inderdaad vals. En trekt steeds witter weg.
‘Hou je kale kop. Ik wil je niet meer horen of zien. Ga met je lelijke harses tegen een raam staan.’ Het meisje beweegt niet, dus ik leg mijn hand op haar schouder en trek haar weg bij die vent. ‘Doe wat hij zegt. Daar tegen het raam ben je waarschijnlijk veiliger dan vlak voor zijn neus,’ fluister ik, terwijl ik haar naar de andere kant van de barak begeleid. Ze blijft keurig voor een raam stilstaan, maar legt haar hoofd er niet tegenaan. ‘Doe wat hij zegt,’ herhaal ik en ik duw haar hoofd naar voren. Iets te lomp, ze bonkt tegen het raam. Ze hebben het voor elkaar: nu ben ik echt een verrader. Hopelijk begrijpt het meisje dat ik het doe om erger te voorkomen.
‘Kijk,’ grijnst Snippe als ik terugkom. ‘Dit moffenmeisje weet: bevel is bevel. Nu de rest van jullie nog. Zingen!’ We zingen onze kelen schor, terwijl de een na de ander tegen het raam wordt gezet vanwege vals zingen.
Als de bel gaat, word ik wakker met schuurpapier in mijn keel. Meteen duiken de herinneringen aan vannacht op. Eigenlijk is er niets ernstigs gebeurd, maar het idee dat ze hier ’s nachts binnen kunnen stormen en doen wat ze willen…
‘Kom, meiske, opstaan,’ zegt moeder. Opstaan, ja, binnen twee minuten. Zodat we ons de rest van de dag kunnen vervelen. Of klaarstaan om vernederd te worden.
Er is een nieuw blik vrouwelijke bewakers opengetrokken. De vrouw die ons beddeneiland komt controleren, lijkt er net zoveel zin in te hebben als ik. Ze kijkt niet eens naar onze opgemaakte bedden. ‘Eerst naar de wc, daarna douchen,’ gebiedt ze. Mogen we douchen? Mijn hand glijdt naar de harde bobbel op mijn buik. Als ik het brood hier achterlaat, is het straks weg. Maar meenemen in de douche gaat ook niet. Ik scheur er een stuk af en geef het aan moeder. De rest moet ze maar opeten als we op de wc zitten. Onderweg naar de latrines pluk ik een handvol gras. Siena kwam gisteren met die tip. Na twee dagen ophouden dringt de grote boodschap toch aan. En daarna mag ik douchen. Ik kan niet wachten. Maar wachten moet ik. In een lange rij. Net als plassen en poepen, douchen we in groepen. Iedereen kan me zien als ik me uitkleed en mijn jurk en ondergoed over de achterwand hang. Ik probeer niet om me heen te kijken. Zet de kraan aan. En gil het bijna uit.
IJskoud water.
Ik verkil tot op het bot. En toch, het is een douche. Weg met het vuil en de vernederingen. Ik schrob alles van me af.
‘Opschieten. Plaatsmaken.’ De bewaakster heeft het tegen mij. De rest is al onder de douche uit. Ze staan wat verderop met hun kleren in de handen, nog nadruipend van het water. Geen handdoeken, begrijp ik. Dus ik ga bij ze staan, drentel een beetje rond, tot mijn huid niet meer drijfnat is en kleed me aan. Nu is alles klam. En koud, als we terug naar onze barak lopen. Hoe moet moeder dit in de winter overleven? Nee! We zijn hier niet meer in de winter.
In de barak sla ik de deken om moeders schouders. Ze klappertandt. Als ze een beetje opgewarmd lijkt, vraag ik: ‘Moeder, heeft u de VoVa weleens gelezen?’
‘Nee, meiske, daar wilde ik niets mee van doen hebben.’
‘Waarom niet?’ Ze kijkt me met opgetrokken wenkbrauwen aan. ‘Waarom vraag je dat?’ Omdat ik dat blad jarenlang heb rondgebracht bij mensen die er niet openlijk voor uit durfden te komen dat ze lid waren van de NSB, zoals Tinus Brandsma. Misschien loopt híj daardoor nu vrij rond en zit ík hier vast.
‘Vader las het. Vader was lid van de NSB. En nu wordt iedereen die ook maar iets met de NSB te maken heeft gehad gestraft.’ Moeders ooglid begint te trillen. ‘Je vader was een goede man. Hij was het niet eens met de richting die de NSB op ging. Hij wilde er weg, dat weet je toch?’ Dat weet ik. Maar hij heeft het niet gedaan. ‘Is de NSB slecht?’ Toen vader uitlegde waarom hij voor de NSB ging werken, dacht ik het te snappen.
‘In elke groep heb je goede en slechte mensen.’
‘Waarom worden alle NSB’ers dan nu gestraft?’
‘Omdat de NSB steeds meer naar Duitsland toe trok. Maar niet je vader, hoor je mij. Niet je vader!’ Het is lang geleden dat ik haar zo krachtig heb gezien. ‘Niet vader,’ mompel ik. Alsof ze nu gerustgesteld is, slaakt ze een diepe zucht en gaat liggen. Sluit haar ogen. Ik kan niets anders dan zitten, wachten, randjes onder mijn nagel uit pulken, en piekeren.
Na ik weet niet hoe lang gaat de bel. Er worden nummers opgeroepen, een aantal vrouwen moet met twee mannelijke bewakers mee. Als ze terugkomen, slepen ze met gamellen! Eten! We drommen naar voren. Een van de bewakers zet een kist voor de gamellen. ‘Voor ieder stapelbed is er één conservenblik.’ Geen idee wat we met een leeg conservenblik moeten, maar ik haal er een uit de kist. Dan gaat het deksel van de gamellen open. Gele prut. Er worden drie scheppen in mijn blik gekwakt. ‘Nogmaals, dit is voor drie personen.’ En dan snap ik het: we hebben een voederbak gekregen. Gezellig als varkens naast elkaar uit de trog eten. Ook al lig ik niet in hetzelfde stapelbed als moeder en Grietje, we delen het blik met zijn drieën. Eerst mag moeder, die onbeholpen met haar vingers wat geprakte aardappelen naar haar mond brengt. Na drie happen heeft ze genoeg. Grietje schrokt haar deel naar binnen en dan ben ik aan de beurt. Nou, het is smullen. En veel te snel op. Na het middageten komt de verveling weer gezellig bij ons op bed zitten.
Boek: 4328. Dochter van een Zwarthemd – Bianca Mastenbroek
Ook interessant: De nazi-leerling. De schuldige jeugd van Dick Woudenberg