Hoogfeest van de demonologie
Het is een wijdverspreide misvatting dat de heksenwaan en het duivelsgeloof met de eruit resulterende heksenvervolging typisch waren voor de duistere middeleeuwen. Pas tijdens de late zestiende en begin zeventiende eeuw kwam de heksenwaan tot een hoogtepunt. Het demonologisch gedachtegoed dat tussen ca. 1150 en 1450 in Europa was gegroeid, mondde in 1487 uit in een van de vreselijkste werken uit de geschiedenis, de Malleus maleficarum oftewel de beruchte ‘Heksenhamer’. Het geleerde, maar wat rommelige en niet bijster originele handboek was van de hand van twee dominicanen-heksenjagers en notoire inquisiteurs, Jacob Sprenger (1436-1495) en Hendrik Kramer (1430-1505), deze laatste beter bekend onder zijn gelatiniseerde naam Institoris. In de Malleus, dat men gerust kan beschouwen als een praktisch vademecum voor de op til zijnde heksenjacht, staat uiteraard te lezen dat heksen op last van de duivel penissen stalen en collecties hiervan aanlegden in dozen of vogelnesten. Een wellicht lachwekkende passage in hedendaagse ogen, maar een uitdrukking van toenmalige castratieangst die leefde bij mannen, waarbij de penisstelende kat symbool staat voor de seksueel onverzadigbare heks.
Agressieve katten
De Malleus bevat inderdaad een verhaal waarin enkele katten een hoofdrol vertolken. Toen een arbeider uit een stad in het bisdom Straatsburg hout ging hakken in het nabije bos vielen drie grote katten hem aan. In paniek en slechts met grote moeite kon hij de dieren van zich afslaan door de katten te bijten: een in de kop, een ander in de poten en de derde in de rug. Bij zijn terugkeer in de stad voor de baljuw geleid, beschuldigde deze hem van zware mishandeling van drie respectabele vrouwen uit de stad. Gelukkig voor de beklaagde geloofde de magistraat zijn versie van de feiten toen men inzag dat er duivelskunsten in het spel waren. Soortgelijke verhalen circuleerden in de Nederlanden. Om te achterhalen of je kat een heks was, kon je haar het best afranselen of zelfs een poot breken. De volgende ochtend moest je dan uitkijken naar een vrouw die niet meer kon lopen of onder de builen en blauwe plekken zat. Een ander vertelsel leerde hoe een tovenaar een vrouw seksueel kon onderwerpen door de voorpoten van een kat in kokend vet te stoppen. De vrouw in kwestie zou dan pijnlijke voeten krijgen en zich in haar radeloosheid tot de tovenaar wenden. In ruil voor zijn hulp kon hij dan seks eisen.

Zwarte kat
In het rechterpaneel van het drieluik over de verzoeking van de heilige Antonius, dat Jheronimus Bosch schilderde rond 1500, is een duivelshoofd te zien. Deze gluurt vanonder het zeil of gordijn van een bordeel naar een naakte vrouw en heeft duidelijk de vorm van een kattenkop. In zijn klauwen houdt de kat een vis, symbool voor de penis. Het motief van Sint-Antonius en Boschs uitwerking ervan waren erg populair in de zestiende eeuw, wat de vele kopieën verklaart. Rond die tijd, dus aan het einde van de middeleeuwen, had de kat zich ook van een vaste plaats verzekerd als metgezel van de heks en ontbrak ze zelden op heksenafbeeldingen. Een schilder als Pieter Bruegel de Oude zou in 1565 al die pseudowetenschappelijke informatie en vooroordelen bundelen in twee te Antwerpen uitgegeven gravures over de heilige Jacobus en de tovenaar. Zijn voorstelling van een heks zou haar beeld voor eeuwen helpen bepalen. Bij zo’n heks – een lelijke, seksverslaafde en dominante oude(re) vrouw – hoorden voortaan enkele dieren, waaronder onreine beesten als de giftige pad, de aap als mislukte mens, de geile bok en de zwarte kat. Zeker tegen het einde van de eeuw, toen de heksenvervolging in de Nederlanden een hoogtepunt beleefde, maken katten in sommige teksten simultaan met de duivel én met de heks hun opwachting. Een goed voorbeeld hiervan is een vragenlijst uit 1594 die heksenjagers te Roermond gebruikten bij het verhoor van ongelukkigen die zij op beschuldiging van hekserij in het vizier kregen. 16 van de 38 vragen gaan daarbij nader in op wat er precies gebeurde tijdens de grote kattendans. De ondervragers wilden vooral weten of de duivelskaters copuleerden met de heksenkatten.
Seksueel etiket

Jankende katten
Het bijgelovige volk zag overal de werking van de duivel. Een vrouw in het zeventiende-eeuwse Brugge hoorde om middernacht katten rond haar huis en dacht dat het om duivels ging. Bij het huisje van een van hekserij betichte vrouw in Gelderland weerklonk in 1587 het gejank van wel duizend katten zonder dat men deze zag. Te Zwolle geloofden mensen in 1624 dat duivels in de gedaante van katten de boel op stelten zetten. Pas toen een pater jezuïet de dieren met wijwater besprenkelde, keerde de rust weer. Een nachtwaker getuigde voor de schepenen van Katwijk aan den Rijn hoe hij op 2 november 1655 even na middernacht ervan getuige was hoe een grote groep zwarte katten op het kerkhof een rondedans deden. Zodra een collectieve angstpsychose zich van de mensen meester maakte, zocht het volk zondebokken en moesten vooral vrouwen het ontgelden. Volgens het algemene bijgeloof konden die zich dus met de hulp van de duivel in katten veranderen. Katten als betoverde heksen of incarnaties van de duivel himself duiken inderdaad frequent op in heksenprocessen die in de Nederlanden vooral tijdens het laatste kwart van de zestiende en de eerste helft van de zeventiende eeuw voor mensonterende drama’s zorgden. Soms ging het om een uit de hand gelopen burenruzie tussen vrouwen die elkaar scheldwoorden toeschreeuwden, in andere gevallen was de op hol geslagen fantasie van gerechtsdienaars de start van een trieste carrousel van ondervragingen en terechtstellingen.
‘Jezus, soude dat wel een hex seyn?’
Toen ze met een bijl naar het dier uithaalde en daarbij de pootjes verwondde, veranderde deze in haar buurvrouw die de naam had een heks te zijn.