Draken in het middeleeuwse wereldbeeld en de middeleeuwse religiositeit
‘Ze bestaan echt.’ Dat zou een middeleeuwer gezegd kunnen hebben. Want hij dacht werkelijk dat er op aarde draken bestonden. Hij had er genoeg bewijzen voor. Bovendien geloofde hij dat dit monster een functie had. Het was een teken van het kwaad, met als doel de mens en zijn vertrouwen in God op de proef te stellen.
Een concreet monster

Wie in de middeleeuwen leefde, ging uit van meerdere werelden. De aarde was weliswaar de ruimte waarin je leefde en werkte, maar daarnaast waren er nog de hemel en de hel. De hemel was Gods domein en de hel werd geregeerd door de duivel. De werelden leken gescheiden, maar zowel hemelse als helse wezens konden rondgaan op aarde. Ze waren dan even echt of concreet als aardse wezens. Zo was het ook goed mogelijk dat er draken voorkwamen in de natuur.
Voor de middeleeuwer was de draak een realiteit. Hij wist er vrij veel vanaf en dat had met drie dingen te maken: allereerst werden er regelmatig vondsten gedaan die we tegenwoordig fossielen noemen. Grote botten en schedels die al in de oudheid werden geïdentificeerd als draken. Ten tweede ontdekte men op verre reizen allerlei exotische dieren die aan het signalement leken te voldoen. Ten derde waren er talloze verhalen over de monsters in omloop. Met name de kerk vertelde over geestelijken, ridders en gewone gelovigen die de strijd aanbonden met draken. Iedereen kon ze dus tegenkomen.
Duivel of demon
De kerk domineerde het leven van de middeleeuwer en legde het verband tussen de draak en de duivel. In de Bijbel kwamen beide ook al voor en in het laatste boek, de Apocalyps, worden ze in één adem genoemd. Vandaar dat de draak vaak werd beschouwd als identiek aan de duivel. Voor veel middeleeuwers moet dat angstaanjagend zijn geweest, want scènes uit de Apocalyps (met name de draak) werden vaak verteld en afgebeeld.

De dierenwereld was al heel lang inspiratiebron voor auteurs die over moraliteit schreven. Volgens de woestijnvaders was de duivel zelf een gevallen engel die in het bezit was van de eerste bestiale attributen. De dieren stonden bekend als slecht, omdat zij gebonden waren aan de aarde, het vlees, de materie. Gehechtheid aan de materie verhinderde dat de ziel zich kon verheffen tot God.
In de dertiende eeuw wees paus Innocentius III erop dat de duivel verschillende dierlijke gedaanten kon aannemen. Ook de demonen werden vanwege hun verleidingskunsten dikwijls als diverse reptielen genoemd en beschreven.
Mensbeeld en beproeving
Ook de mens werd in de middeleeuwen vaak met een beest vergeleken. De mens, beeld van God, verlaagde zich volgens velen tot het niveau van een beest. De oorzaak van zijn ondergang was dat de mens niet begreep wie hij ten diepste was. Het volgen van dierlijke behoeften werd beschouwd als beestachtig. De mens had immers van God het denkvermogen gekregen en kon zich verheffen boven de dieren. En juist omdat de mens kon denken, werd hij veroordeeld als hij dat niet deed en niet leefde zoals door God bedoeld was.
In de vierde eeuw kwamen christelijke schrijvers al tot de conclusie dat het grootste gevaar schuilde in het innerlijk van de mens. Er moest een directe link zijn tussen het kwaad in de wereld en de zondigheid van de mens. Volgens de kerk had Christus de duivel verslagen, maar daarmee was zijn macht niet gebroken. Iedere christen moest op zijn beurt Christus navolgen en de strijd aanbinden met de duivel. De duivel was weliswaar machtig en schotelde de mens allerlei verleidingen voor, maar het was de mens die toegaf.
Er werd ook een specifieke reden gegeven waarom het kwaad in de wereld bleef bestaan. God was schepper van hemel en aarde en almachtig, maar de boze machten hielden invloed om de mensen te testen. Men verwees hiervoor naar het Bijbelboek Job, waarin de duivel toestemming van God kreeg om Job op de proef te stellen. Op dezelfde wijze mochten de duivel en zijn trawanten heel de mensheid beproeven. De rechtvaardige moest weerstand kunnen bieden, zeker in het licht van het naderende einde van de wereld. Een gelovig mens moest daarom moed en standvastigheid kunnen tonen.
Hiermee wordt een belangrijke functie van de draak duidelijk. Draken joegen niet alleen angst aan als verschijningsvorm van de duivel, ze verschenen ook om mensen te testen.

Dierlijke zonden
Dat de draak op deze manier met zonden in verband werd gebracht, lijkt niet zo voor de hand liggend, aangezien hij ook gezien werd als een bestaand monster. Bovendien was de draak soms de duivel zelf. Het is juist het duivelse karakter van de draak dat de link naar de zonde mogelijk maakte. De duivel en de zonde lagen immers in elkaars verlengde, omdat de duivel degene was die de mens tot zonde trachtte aan te zetten. Maar de duivel, als oppermeester van het kwaad, leende zich minder voor vereenzelviging met de zonde dan de draak, omdat de draak behalve beeld van de duivel ook teken van de duivel kon zijn. Daarom is het niet zo verwonderlijk dat in verhalen waarin draken voorkomen ze dikwijls met zonden worden geassocieerd.