Een snikhete ochtend in juli. Sommigen liggen op het strand. Anderen op het kerkhof. Op Leidse begraafplaatsen als Rhijnhof, Zijlpoort of Groenesteeg bijvoorbeeld. Wij bezochten deze dodenakkers, op zoek naar de poëzie op de zerk, het zandgraf en de dubbelgemetselde grafstede.
Een zacht, maar gestaag, grommen verstoort de rust op begraafplaats Rhijnhof. Als we voorbij een haag zijn, zien we hem staan: de graafmachine. Weg is het vertrouwde beeld van de doodgraver die het liefst graaft ‘als de grond losjes is voor de spade’. Een stalen muil neemt drie happen uit de grond en hup, het laatste bed van de mens is gereed.
Is, zoals de dichter Habakuk de Balker schreef, het oude gereedschap de mensheid dan werkelijk ‘moe’? Hier rust, hier rust, hier rust…na enige tijd lopen klinkt die tekst als een dreun in onze hoofden. Kunnen de nabestaanden dan werkelijk niets anders verzinnen. Ja, toch, daar links staat een steen die ons in al zijn eenvoud treft. Hij markeert het graf van een arts. Onder een naam is een afbeelding geëtst van een man die zijn hand legt op het voorhoofd van een jongen. De jongen ligt in bed, is misschien koortsig, ijlende wellicht. Een passende en mooie zerk. Zo eert men dokters. We gaan verder, terwijl het grind nog maalt om elke stap die wij zetten.
Nu de graafmachine zwijgt, is het hier vredig. Vlinders zijn er zelfs; ze stoten soms lichtjes met hun vleugels tegen de stenen, alsof ze willen proosten met hun korte leventje. Maar gedichten, ho maar. Wel veel psalmregels: ‘Het licht is voor de rechtvaardigen gezaaid en vrolijkheid voor de oprechten van hart’, ‘Een gebroken en verslagen hart zult Gij, o God, niet verachten’ en ‘Tot Gods bazuinen zullen klinken’. Maar voor de rest is het cliché hier troef: ‘Hier rust’, ‘God nam tot zich’ en ‘In liefde gedenken wij’. Verdriet maakt kennelijk niet erg origineel.
Konijn
Maar uitzonderingen zijn er altijd. Dat bewijst een graf waarvan de steen wordt geflankeerd door twee stenen thermometers; op de ene kant gaat de schaalverdeling tot 76, op de andere tot 78. Zo oud zijn ze geworden, de twee mensen die rusten in dit graf. De warmte van het leven gemeten met een thermometer. Nadat we het sobere graf van de acteur Cees Laseur zijn gepasseerd, na even te hebben stilgestaan bij het monument voor de drie KLM-vliegeniers die bij een ongeluk om het leven zijn gekomen, staan we ineens voor het graf van een oud-collega.
“Kijk”, zegt mijn metgezel, “daar ligt mijn vroegere chef.”
Ik bekijk het graf, én dat ernaast. Daarop prijkt de achternaam van de man die nu, in levenden lijve, naast mij staat. Nee, nee, het is geen familie. Hij schudt zijn hoofd, alsof hij zo de onprettige gedachten die bij hem opkomen wil verjagen. Er is meer tussen hemel en aarde, Horatio, dan waarvan Uw wijsheid droomt. En kijk eens, jawel hoor, daar hebben we Toon Hermans. De komiek is met zijn eenvoudige gedichten niet alleen tot de rouwadvertenties doorgedrongen, ook de zerken schragen zijn werk. ‘Het is je dikwijls zelf ontgaan, je zegt ik ben wat moe, maar op een keer dan ben je aan je laatste beetje toe’.
‘Ich habe ein kurzes grosses Glück besessen. Hier liegt es, auf ewig unvergessen. Dein Katchen’. Alsof de poëzieminnaars hier bij elkaar liggen, komen we opeens een hele rits gedichten en poëtische teksten tegen. Op het graf van een achttienjarige jongen staan twee regels uit Rod Stewarts hit I am sailing: ‘To be near you, to be free’. Zou de plaat in de aula zijn gedraaid, is er meegezongen?
Wat verderop zien wij een strofe uit een gedicht van Neeltje Maria Min: ‘Noem mij bevestig mijn bestaan. / Laat mijn naam zijn als een teken. / Voor wie ik liefheb wil ik heten’. En enkele graven verder – wie o wie heeft dit toch geschreven? – treft ons deze tekst: ‘Roerloos, de boom / staat stil, u ook.’ En dan is het uit met de poëzie, met de tastbare althans. Veel marmeren boekwerken, met op de opengeslagen pagina’s plastic rozen, veel porseleinen engeltjes en overal, ja, overal, teksten die reppen over de liefheid van de overledene. ‘Lieve vader, lieve moeder, lieve zuster, lieve dit en lieve dat’. Niemand is een naarling geweest als hij eenmaal dood is. Nergens een tekst als: ‘Hier ligt moeder! zij was een loeder’. Nergens een vloek uit onmacht op de stenen, nergens twijfel aan God, nergens ‘De Heer is mijn herder. Tot hier en niet verder’.
Hier, op de begraafplaats, aanvaardt men Zijn wijze lotsbeschikkingen. Want, zo lezen wij op een van de stenen: ‘God zendt het, God kent het, God wendt het’. Dat mag dan waar zijn. Maar wiens hart zou niet breken als hij, net als wij, opeens een vers gedolven grafje zien met daarop een speelgoedkonijntje. Hoe moet dat straks gaan, als het mooie weer voorbij is, als de regens komen? Onwillekeurig gaan onze gedachten uit naar Mahlers ‘Kindertotenlieder’ met die prachtige teksten van Friedrich Rückert. ‘In diesem Wetter, in diesem Braus, nie hätt’ ich gesendet die Kinder hinaus’.
Moeder Van Gogh
Net als begraafplaats Zijlpoort in begraafplaats Groenesteeg een oase van rust in Leiden. De meeste graven op deze begraafplaats zijn danig verzakt en overwoekerd door onkruid. In 1978 is deze plek op de monumentenlijst geplaatst. Daarna moest de gemeente volgens wettelijke bepalingen tien jaar wachten voor er iets aan mocht gebeuren. Nu die tien jaar om zijn, is men begonnen met een voorlopige ‘inventarisering’ van de graven.
Voor de aula, een statig wit gebouw waarvan de verf is afgebladderd, zitten twee vrouwen van de zon te genieten. Een ervan blijkt de vrouw van wijlen beheerder Ten Hooven te zijn. Ze vertelt dat hier af en toe nog wel iemand komt, maar begraven wordt er al lang niet meer. De namen op de grafstenen, die dateren uit de eerste helft van de negentiende eeuw, zijn vrijwel onleesbaar. Weer en wind hebben hier zo’n honderdvijftig jaar vrij spel gehad. De praalhekjes op de zerken zijn verroest, het metaal ervan is broos als bladerdeeg. Binnen de hekjes is soms wat geel gras gewaaid. Door dieren verlaten kooien.
In het oostelijk gedeelte van het kerkhof liggen nogal wat Van Goghs. Mevrouw Ten Hooven zegt dat de moeder van Vincent daar is begraven. Het graf ziet er verwaarloosd uit. En er zijn nog meer beroemde namen. Het gebeente van de schrijver Frans Coenen rust onder een zerk met een kleine obelisk. ‘Rein was zijne kunst als zijn leven’, staat er onder de afbeelding van een naakte jongen, die op een fluit speelt. Het graf naast dat van Coenen stelt ons voor een raadsel, net zoals hermetische poëzie dat soms kan doen. We lezen de tekst: ‘Dit graf mag nooit worden geopend’. Wilde de bewoner van dit graf geen pottekijkers meer, was hij een misantroop, wilde hij zijn ‘deur’ voorgoed gesloten houden voor de mensen?
Naspeuringen bij het Gemeentearchief leren ons dat het allemaal niet zo dramatisch is als wij denken. Deze man wilde gewoon voorkomen dat zijn graf werd geruimd. En dat kon. Hij mocht voor de somma van zestig gulden deze enkelgemetselde grafstede zo lang hij wilde in ‘vollen vrijen eigendom’ bezitten. Uit de rest van de kerkhofadministratie komen wij te weten dat er op Groenesteeg drie soorten graven zijn: zandgraven, enkelgemetselde en dubbelgemetselde. En ook dat zerken na verloop van tijd, gek genoeg, in drie stukken breken. Zou daar de drieënheid de hand in hebben? ‘Maar er zijn er ook bij die minder gebroken zijn’.
Moe van zoveel dood staan wij nog even stil bij de kindergraven. Hier ook al geen teksten die in een bloemlezing van de Nederlandse poëzie zullen worden opgenomen. Maar toch – ze ontroeren ons. ‘In plaats van een bengeltje werd je een engeltje’ en ‘Steeds plukt de Heer de schoonste bloemen voor zichzelf.’ We inventariseren de vangst aan gedichten. Dat is niet veel. Bovendien zijn er wel erg veel teksten hetzelfde. Hoe komt dat toch? Kijken mensen, als zij het nog onbedekte graf van hun geliefde bezoeken, met een schuin oog naar de andere teksten, spieken ze? Tegenwoordig worden de letters machinaal aangebracht op de zerken. Dat gebeurt met mallen. Die mallen worden over de steen heen gelegd en daarna wordt de tekst in de steen gegraveerd of gestraald. Vroeger werden die teksten er door steenhouwers met de hand in gehakt.
J. Izendoorn (78) is zo’n steenhouwer. Hij is nu thuis en werkt al enkele jaren niet meer. Door het hanteren van de zware hamers kan hij zijn arm niet goed meer gebruiken. “Ja”, zegt hij, “ik deed zo’n honderdzestig letters per dag en dat was veel. Als er iemand bijkwam in een familiegraf, werkte ik op de begraafplaats zelf. Dan ‘stelden’ ze daar de steen en ik ging die tekst er daar inhouwen. Bij hard graniet zag je soms ineens een vuurstraal. Vroeger kreeg ik 6 cent per letter, dus dat was flink aanpoten. Later werd die prijs gelukkig opgetrokken. Maar afgezien van het geld, ik hield van mijn werk. Een kerkhof is toch een stukkie natuur. En ik hou van de vogeltjes en die heb je daar veel. Als er een begrafenisstoet langskwam, hield ik altijd even op met hakken. Het is een zwaar vak, niet eenvoudig ook. Je kunt bijvoorbeeld niet elke steensoort met dezelfde hamer bewerken. Als die graven na tien jaar worden gekeerd, worden die stenen in puin geslagen of ze gebruiken ze voor het maken van verharde paden. Ze worden dan natuurlijk neergelegd met de inscripties naar beneden. Je gaat natuurlijk niet over die gebroken namen lopen. Tsja, als ik nu de letters R.I.P. nog ergens zie staan, moet ik altijd weer denken aan hoe wij dat onder elkaar noemden. Wij zeiden dan altijd: ‘Rust In Putje'”
Dit verhaal werd in 1989 gepubliceerd in het Leids Dagblad en schreef ik samen met Pieter Rosier (helaas overleden)