Wie in Beiroet het Nationaal Museum binnenloopt, stapt een vrijwel ideaal museum binnen. Het is een grote hal, waarin een prachtig sculptuur zo staat opgesteld dat je er aan alle kanten omheen kunt lopen. Op een bovenverdieping staan de kleine voorwerpen, terwijl in de kelder grafvondsten liggen. De wandschilderingen en textiel die daar zijn te zien, zijn kwetsbaar en vergen speciale belichting en temperaturen. De sculptuurhal loopt aan weerszijden uit op twee zalen. Vanuit de linkerzaal staart de enorme kolos je aan die u hierboven ziet.
Ik herinner me het moment dat ik die voor het eerst zag, in gezelschap van mijn zakenpartner en zijn echtgenote. We stonden echt paf. Ik dacht voor een moment aan Paaseiland. En vervolgens: wat is dit in vredesnaam?!
Dat weten we nog steeds niet. Het oogt Egyptisch maar de proporties zijn net even anders. Het beste is te zeggen dat men in Byblos in de Bronstijd een eigen traditie heeft ontwikkeld, gebruikmakend van een beeldentaal uit Egypte (en ook Mesopotamië). Die eigen beeldentaal van Byblos zou nog eeuwen bestaan. Toen men in de vijfde eeuw v.Chr. als eerste Fenicische stad munten ging staan, stond er een sfinx op met een farao-achtige kroon.
Nadeel is dat beelden als dit dus niet te dateren zijn. We hebben er te weinig van, er is er maar één compleet, en de vormentaal is eeuwenlang in gebruik gebleven. Het enige wat we weten is dat er meer van zulke egyptiserende beelden geweest zijn. Op de foto hieronder ziet u de schamele resten van de andere. Die helpen ons natuurlijk niet verder bij het begrip van de kolos.
Mocht u het even zijn vergeten: oudheidkunde is de wetenschap waarin alles draait om het niet-langer-weten-kunnen. De training in het leren denken over niet-weten is wat het vak belangrijk maakt.