Soms vraag je je af of de wereld gek is geworden. Ik had die ervaring met Josephine Quinns eerder dit jaar verschenen boek In Search of the Phoenicians. Bij vrijwel elk hoofdstuk had ik, vrij naar Louis van Gaal, in de marge willen schrijven “Ben ik nou zo slim of is de schrijfster zo dom?” Dat is een hard oordeel over een boek, maar mijn bezwaren zijn dan ook vrij principieel: ze valt een stelling aan die niemand verdedigt en ze werkt toe naar een conclusie die haar vertrekpunt had behoren te zijn. Ik begrijp niet waarom dit boek is uitgegeven.
Eerst de stelling die niemand verdedigt: dat de Feniciërs zichzelf hebben beschouwd als één volk. Dat volk zou dan door de Grieken zijn aangeduid als “Feniciërs” en door de betrokkenen zelf als “Kanaänieten”. De laatste die iets in deze zin heeft gezegd is de grote oudheidkundige Sabatino Moscati (1922-1997). Niet de geringste, maar wel iemand van twee wetenschappelijke generaties geleden. Moscati had in de eerste helft van de vorige eeuw wat voorgangers en via die voorgangers speelde het idee van een Fenicisch volk een rol in de politiek van Libanon en Tunesië, waar het nog altijd kan opduiken. Ook is er hier of daar nog wel een oudheidkundige navolger, maar in feite is het idee wetenschappelijk even dood als andere negentiende-eeuwse denkbeelden. Quinn vermeldt de onderzoekers die het denkbeeld hebben gesloopt.
Het is met de Feniciërs namelijk niet anders als met de Kelten, de Illyriërs of de Germanen: de Griekse en Romeinse auteurs plakten deze etiketten op bepaalde bewoningsgroepen die zichzelf nooit als zodanig hebben geïdentificeerd; later zijn de negentiende-eeuwse geleerden, beïnvloed door het toenmalige nationalisme, deze etiketten opnieuw gaan gebruiken; in de twintigste eeuw zijn we daarvan teruggekomen. Het simpele feit is immers dat de betrokkenen zelf andere etiketten gebruikten. Je was een Senoon of een Bojer, geen Kelt; je was een Dardaniër of een Autoriaat, geen Illyriër; je was Cherusk of Frank, geen Germaan. En je was Tyriër of Sidoniër, geen Feniciër. Klaar.
Fluïde
Als een oudheidkundige het heeft over de Feniciërs, is dat eigenlijk steno voor “de weleens als ‘Feniciër’ aangeduide mensen” en weinig meer. Het gaat hier in wezen om het door de antropoloog Marvin Harris gepropageerde onderscheid tussen “etische” en “emische” aanduidingen, dat wil zeggen de visies van buitenaf en binnenuit. Gesneden koek, lijkt me, net als het simpele gegeven dat identiteiten fluïde zijn. Quinn benadrukt beide punten, en terecht, maar ze zijn geen boek waard. Je schrijft ook geen boek dat de Germanen, Kelten of Illyriërs nooit als één volk hebben bestaan. Of de Skythen of de Libiërs. U vult maar een oud volk in.
De eigenlijke kwestie is een andere. Die is dat aan het bedenken wat je identiteit is – ben je iemand uit Byblos of ben je een Feniciër? – nog iets voorafgaat, namelijk dat er überhaupt een identiteit zou moeten zijn. Waarom zou iemand zich identificeren als “iemand uit stad X” of “behorend tot volk Y”? Quinn bereikt dit punt, waar ze had behoren te beginnen, in haar conclusie op bladzijde 201.
Ondertussen is het boek soms onthutsend naïef en ik geef daarvan één voorbeeld: het egersis-ritueel dat een rol zou hebben gespeeld in de cultus van de god Melqart en zou zijn ingevoerd ten tijde van koning Hiram van Tyrus. Het probleem is hier dat we voor deze informatie zegge en schrijve één bron hebben, Flavius Josephus, die zich op zijn beurt baseert op een Menandros van Efesos. Die is uitsluitend bekend van vijf of zes citaten, alle bedoeld om het “gelijk van de Bijbel” te bevestigen. Het is heel goed mogelijk dat we te maken hebben met een door Josephus niet herkende vervalsing. Quinn neemt de historiciteit van zowel Hiram als zijn religieuze vernieuwing echter zonder nadere discussie aan, hoewel Josephus en Menandros beide elimineerbaar zijn ten opzichte van de Bijbel. Dit wil niet zeggen dat Hiram verzonnen is – het wil alleen zeggen dat we het domweg niet weten kunnen, dat Quinn een serieus bronkritisch probleem negeert en dat dit valt te herkennen door iedereen die, pakweg, een publieksboek als Margreet Steiners Op zoek naar… heeft gelezen.
Twee artikelen
Geen boek is natuurlijk zo overbodig of er staat wel iets verstandigs in: in dit geval twee aardige hoofdstukken over de banden die de Fenicische kolonies – ik moet natuurlijk schrijven: de weleens Fenicisch genoemde kolonies – onderling wél zouden hebben gehad, waarbij de eredienst voor Melqart en het molk-offer een rol speelden. Ik weet niet of ik daar helemaal door overtuigd ben, maar dit was in elk geval interessant om te lezen. Maar dat is alles. Deze stof zou beter zijn gepubliceerd als een tweetal artikelen. Al met al heeft In Search of the Phoenicians gewoon te weinig te bieden en zoals gezegd begrijp ik niet waarom het is uitgegeven.