Verborgen Taal
Philippe Ducourant werkt in het Maison de la Bataille, dat in het Nederlands naar de naam het Huis van de Slag luistert. Een museum in Noordpene (Noordpeene) dat ook voor Nederlanders interessant is. Het vertelt de geschiedenis van de Hollandse Oorlog waarin Lodewijk XIV de vervelende kaaskoppen tot bedaren wilde brengen. En vooral het verhaal van de Slag aan de Pene (of de Slag bij Kassel). Dankzij die bloederige strijd ligt deze regio tegenwoordig in Frankrijk.
Onderweg naar Noordpene denk ik aan het bezoek dat ik aan Sint-Omaars bracht tijdens mijn eerste reis naar Frans-Vlaanderen. Dat was een regelrechte cultuurshock. Vlak buiten het centrum wandelde ik een moerasgebied binnen dat voor de leek vermoedelijk nauwelijks te onderscheiden is van de moerassen van Weerribben-Wieden, het nationaal park waarvan ik zelf aan de rand woon. Schuiten en koggen brengen nog dagelijks groentes uit het gebied naar Sint-Omaars of varen toeristen rond langs bruggetjes, vervenershuizen, riet en moeras.
Net buiten de binnenstad ligt een bezoekerscentrum waar je op een excursieboot richting het moeras kunt stappen. Het deed me sterk denken aan eenzelfde soort bezoekerscentrum aan de rand van mijn eigen woonplaats Sint-Jansklooster. Daar stap je op de boot richting het verdronken dorp Beulake.
Bij Rubroek (Rubrouck) trap ik bovenop de rem. De reden is het fenomenaal verlopen estaminet bij Patricia dat de indruk maakt elk moment te kunnen instorten. De gevel vertelt dat deze zaak ook āt Huus van de Metsenaere heet en dat het een Vlaemsche herberge is. āOuvertā, lees ik op een handgeschreven kartonnetje op de deur. Toch stap ik weer in de auto. De vrees dat ik met een deurklink in mijn hand achterblijf is te groot.
Bovendien moet ik naar Noordpene. Ik heb nog wat bijzonders gemist in Rubroek, vertelt Philippe Ducourant me later. Buiten het dorp moet ergens een gedenkplaat staan op een plek van een gruwelijk misdrijf. Een bende protestanten verdrinkt daar, in de roerige tijd na de Beeldenstorm, de priester van het dorp. Opmerkelijk hoeveel mensen door godsdiensttwisten om het leven komen. God concludeert vast niet altijd dat het goed is.
Als ik de parkeerplaats van het museum oprijd, pakt Philippe Ducourant net wat documenten van de achterbank van zijn auto. Na de begroeting loopt hij het Maison de la Bataille binnen. Philippe blijft ons hele gesprek achter de balie staan, maar zit desondanks stevig op zijn praatstoel. Hij doet zijn verhaal moeiteloos in het Nederlands. Wel met een charmant Frans accent. Philippe vindt het belangrijk dat hij zich in de moedertaal van zijn grootouders kan uitdrukken. Een kwestie van cultuur, vindt hij. Zijn zoon zit daarom op een school aan de Belgische kant van grensdorp Abele.
En dus de taal, een versie van het Nederlands althans, die eeuwenlang in dorpen als Noordpene klonk. Het begin van het einde daarvan voert terug naar de voormalige slagvelden rondom het dorp. āIn dat jaar veranderde allesā¦ā, wijst Philippe in het museum op een informatiebord over het jaar 1667. āDe Nederlanden en Frankrijk waren tot die tijd altijd goede buren. Met Spanje als de gezamenlijke vijand. Tot de Nederlanders bezwaar maakten tegen een aantal Franse annexaties. Lodewijk XIV was woedend. Hij noemde de Nederlandse ākaaskoppenā de grootste verraders van de wereld.ā
Die woede leidt tot de Hollandse Oorlog die de regio tussen 1672 en 1679 in de greep houdt. Op dat moment zijn de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden al uit elkaar. De Fransen vallen in rampjaar 1672 het noorden binnen. Via Duitsland, en niet via de Zuidelijke Nederlanden, stomen ze op tot en met Utrecht. Als de Fransen de Republiek weer hebben verlaten, blijkt het verlangen naar annexaties van Lodewijk XIV niet gestild. Hij verlegt de grens steeds verder naar het noorden, naar makkelijker te verdedigen posities. In 1677 verovert hij de steden Kamerijk (Cambrai) en Valencijns (Valenciennes) en kijkt hij met verlekkerde blikken naar Sint-Omaars.
āāDat de Fransen Sint-Omaars innemen, is onaanvaardbaarā, zei Willem III toenā, vertelt Philippe. De jonge koning-stadhouder had nog maar net de macht overgenomen in de Noordelijke Nederlanden. Hij zag het belang van Sint-Omaars. Dat was in die tijd een ommuurde en belangrijke stad. āWillem stuurde een leger van 32.000 soldaten deze kant op. Eigenlijk was dat een alliantie van meerdere Europese landen, ook Zweedse soldaten vochten bijvoorbeeld mee. Ze waren allemaal bang dat de Fransen verder gingen met hun veroveringenā, vertelt Philippe.
Ondanks dat het beide partijen om Sint-Omaars te doen is, vinden de gevechten plaats in de buurt van Noordpene en Kassel. Een grote maquette in het museum laat de contouren van dat slagveld zien. Het moet er verschrikkelijk zijn geweest. Op de plek waar nu de Eurostar tussen Parijs en Londen voorbijraast, sneuvelen vijfduizend soldaten. De Fransen wonnen trouwens. En dus lagen Belle (Bailleul), Sint-Omaars, Steenvoorde, Hondschote en tientallen andere dorpen ineens in Frankrijk. Weinig Nederlanders die deze geschiedenis kennen, schat ik in. Ze komen ook niet veel in het museum in Noordpene, vertelt Philippe. Bijna de helft van de kaartjeskopers komt uit Belgisch Vlaanderen en 30 procent uit Frankrijk. Af en toe rijdt een auto met een Nederlands kenteken de parkeerplaats op.
Kennen de Frans-Vlamingen deze geschiedenis eigenlijk wel, vraag ik Philippe. Weten ze dat deze streek lang geleden bij de Nederlanden hoorde? āZe kennen de geschiedenis niet heel goed, maar zijn wel trots op hun identiteitā, zegt Philippe. āVooral de mensen op het platteland. Dat zag je bijvoorbeeld bij de bekerwedstrijd tussen Cassel en Paris Saint Germain waar tienduizenden mensen met Vlaamse vlaggen op de tribune zaten.ā
Maar het dwepen met de Vlaamse identiteit is vaak āeen beetje folkloreā, glimlacht Philippe. Hij grist een t-shirt achter de balie van het museum weg. Je ne suis parfait, je suis Flamand, staat er op. Ik ben niet perfect, ik ben Vlaams. Philippe houdt het shirt bijna triomfantelijk voor zijn bovenlichaam.
āTerritoriale marketingā is ook een mooie uitspraak van hem. Daarmee doelt hij op kroegbazen die een Nederlandstalige naam op hun gevel schilderen, zonder dat ze verder een woord Nederlands kunnen spreken. Philippe schudt zijn hoofd.
Het verdwijnen van de taal gaat snel he. Mijn vader komt van een boerderij in Herzele (Herzeele). Hun arbeider sprak in de jaren vijftig, minder dan zeventig jaar geleden dus, nauwelijks een woord Frans. Ongelooflijk toch?
Positieve signalen ziet Philippe ook. Honderden Frans-Vlaamse kinderen volgen onderwijs op een Belgische school. Zeker net zoveel Belgische kinderen doen dat in Frankrijk. āIn Frans-Vlaanderen krijgt slechts 0,5 procent van de kinderen Nederlandse les. Dat is niets. Maar ik vind het hoopgevend dat de overheid tegenwoordig toestemming geeft voor Duitse lessen in de Elzas. 80 procent van de scholen onderwijst daar nu Duits, sommige scholen geven zelfs alle lessen in het Duits. Wat daar mag, zou hier ook moeten mogenā¦ā, vindt Philippe.
Maar hij weet ook dat de ātaalkwestie een politiek issueā is geworden. Hij kent het gesteggel tussen voorstanders van het Vlaamse dialect en het Algemeen Nederlands. Philippe hoort bij die laatste groep. āEr zijn in onze regio minder dan duizend mensen die nog echt goed Vlaams kunnen spreken en dat dialect is zelfs voor West-Vlamingen moeilijk te verstaan. Kinderen zijn niet gebaat bij het leren van dat Vlaams. En de Akademie voor Nuuze Vlaemsche Taele (ANVT), de organisatie die het dialect promoot, gaat hiermee de taal niet redden.ā
Philippe vertelt dat het Vlaams na de Tweede Wereldoorlog steeds meer verdween uit de familiekring. Dat had te maken met de politieke, en misschien wel algemeen heersende, opvatting over dat volkje in Noord-Frankrijk. Vlaming was in die tijd min of meer een scheldwoord.
Een Franse minister vond dat Vlaams en Nederlands bij de Duitse cultuur hoorden. Als je Vlaams sprak, was je meteen verdacht. Dat was de genadeklap voor het Vlaamse dialect.