Afgelopen woensdag, 26 oktober 2016, presenteerde de Stichting Studiecentrum Eerste Wereldoorlog (SSEW) in Arnhem een nieuwe uitgave aan de Commissaris van de Koning, Clemens Cornielje: Gelderland en de Eerste Wereldoorlog, een boek onder redactie van Enne Koops, Henk van der Linden en Jos van Raan. In dit artikel vindt u een kort overzicht van de inhoud van dit boek, alsmede een bijdrage, namelijk een interview met een stokoude dame die als ooggetuige vertelt hoe zij als jong meisje de jaren 1914-1918 ervoer.
Het boek, dat ruim 500 pagina’s dik is, behandelt de situatie in Gelderland tijdens de jaren 1914-1918. Van rust was in Gelderland, conform het nationale beeld, geen sprake. Het begon al snel met de mobilisatie, waar de vele garnizoensplaatsen in de provincie mee te maken kregen. Duizenden militairen stroomden toe, terwijl tegelijkertijd duizenden arbeidsplaatsen onbemand werden. Het kerkelijk leven werd ontregeld, onder meer door benoemingen van voorgangers tot legergeestelijke.
Na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog overstroomden Belgische vluchtelingen Nederland. Veel Belgen kwamen in vluchtoorden op de Gelderse heide terecht. Ook duizenden geïnterneerde Belgische militairen werden in kampen op de Veluwe gehuisvest. Ondertussen hadden de bewakers aan de grenzen hun handen vol aan smokkelaars.
De beroemde auteur en zenuwarts Frederik van Eeden vinden we in dit boek ook terug. Hij logeerde een tijdje bij zijn neef in Ede, kapitein Van Warmelo. Zijn indrukken over de oorlog en de mobilisatie noteerde hij in (open) brieven en zijn dagboek. Aan het einde van de oorlog sloeg de vlam in de pan in Harskamp, waar militairen betrokken waren bij ernstige rellen. Was dit een voorbode van revolutie in Nederland? Gelderland was dus bepaald niet een rustige provincie in de Eerste Wereldoorlog.
Hieronder leest u een aardig interview afkomstig uit het boek, met ooggetuige Kien Stunnenberg. Redacteur Jos van Raan sprak haar in 2013 – toen zij 104 jaar was – over haar ervaringen tijdens de jaren 1914-1918.
Introductie
Alle veteranen uit de oorlog zijn overleden. Gelukkig zijn met veel van hen interviews afgenomen en zijn er persoonlijke verhalen en dagboeken bewaard gebleven. Toch was er in Ede op 2 april 2013, de dag dat dit gesprek plaats vond, nog iemand die de Grote Oorlog had meegemaakt. Catharina (Kien) Stunnenberg, geboren op 22 juni 1908 in Heelsum, helder van geest en een van de oudste inwoners van Nederland. Maar wel stokdoof. Met behulp van de luide stem van Marijke de Vos haalde ik met haar herinneren op uit de grote-oorlogperiode.
Toen die begon, was Kien zes jaar oud. Bij de bevalling van het vierde kind overleed haar moeder. Als gevolg hiervan ging Kien wonen bij de familie Weernekers aan de Molenstraat in Bennekom, naast de molen. In 1914 ging Kien naar de openbare school, waar meester Van de Kamp hoofdonderwijzer was; hij werd al snel opgeroepen voor het leger. Op 22 maart 2015 overleed Kien. Zij vertelde mij het volgende verhaal:
Herinneringen aan de Eerste Wereldoorlog
In de school in Bennekom tussen de hoge bomen waren ook soldaten met wagens en veel paarden. Als er op het schoolplein paarden rondliepen, stonden de kinderen er met hun neus bovenop. Onder de bomen voor het meesterhuis stonden de keukenwagens. Auto’s zag je toen nog niet zo veel. Er waren ook keukenwagens met koks. Hier werden kolen gebruikt met grote pannen erop. Op het schoolplein stond een pomp. De militairen gebruikten die pomp. Op een gegeven moment hadden de militairen de as uit de molen getrokken, ook de wieken gingen eraf en de molen kon niet meer gebruikt worden. We hadden vrij gekregen, omdat er militairen in de school lagen. Dat was de school aan de Schoolstraat (Oranjeschool). Ze zagen er gewoon uit met hun uniform; ik zag geen geweren. Ik denk te gevaarlijk voor een schoolplein.
Een jongen uit Bennekom die in het leger diende, vond het voedsel niet zo lekker. Zijn jongste zus bracht eten naar zijn inkwartieringsadres in de buurt van kasteel Hoekelum. Ze zei dan ‘Ik ga de mussen voeren.’ Meisjes uit het dorp keken niet naar de soldaten. Dat deed je in die tijd niet. Je hield meer afstand.
Belgenkamp
Vader, die timmerman was, wilde het Belgendorp op de hei wel eens zien. Zondags gingen we altijd wandelen naar het bos. We liepen van de Selterskamp via Hoekelum naar de hei. Wij kwamen daar. Er was een heel dorp gebouwd met straten. We keken onze ogen uit. Was het van hout? Ik denk ook van steen. De Edenaren waren anders dan de Bennekommers. Stijver! De Belgen hadden daarom niet zo veel contact met de Edenaren.
Vader heeft ook gesproken met de Belgische pastoor daar. Je kon die Belgen amper verstaan! Wie geld had, kon ergens een kamertje huren. Daar waar vroeger Bram de Groot zat (driehoek Kerkhoflaan), woonde een Belgische vrouw met haar zoontje. Haar man was waarschijnlijk gesneuveld. Er waren ook Belgen op school. Die kwamen helemaal lopen naar Bennekom door het bos. Maar dat duurde niet zo lang, want de afstand bleek te groot. De Belgen hebben echt veel geleden. Ik was niet boos op Duitsland. Toen niet, later in 1940 wel.
Aardappelbrood
We hadden een grote moestuin met aardappelen. Daarvan bakten we aardappelenbrood. We gingen de boer op om rogge te kopen dat gemalen werd in de molen. Dat smaakte wel. Je moest ze bakken in de koekenpan. We kookten op kolen/antraciet en hadden geen gas. Met het eten was het een beetje krap. Bonboekjes in verschillende kleuren en genummerd. Daar kon je in de winkel mee kopen. Honger? Nee, door de grote tuin en de varkens. Die werden geslacht. Er ging ook veel naar Duitsland.
De tram (tussen Wageningen en Ede) reed in de oorlog ook. Midden in de tram stond een kacheltje dat op kolen of turf gestookt werd. Er veranderde ook veel door de oorlog. Er waren mannen die in dienst moesten. Er was geen voorziening voor hun vrouwen. Sommigen begonnen een snoepwinkeltje. Naar Wageningen gingen we lopen. We hadden thuis heel lang nog een pomp. Vader zei toen er waterleiding kwam. ‘Dit is dotwater, wel heel koud.’
Er kwam twee maal per week de krant: op zaterdag en op woensdag. Er stond veel in de krant over de oorlog. De krant werd ten slotte opgevouwen en in blokjes gesneden voor de poepdoos.
Koninginnedag 1919
Op 11 november 1918 was de oorlog afgelopen, maar ik kan alleen de eerste Koninginnedag daarna herinneren. De schoolkinderen gingen met de tram naar het station Ede en verder naar het Edese bos, waar grote vlaggen hingen en tentjes met snoepgoed. Er was ook zaklopen. Zo gingen we ook weer helemaal terug. Die uit de Kraats (buurtschap) kwamen met een boerenwagen.
Bovenstaand interview werd oorspronkelijk afgenomen voor het boek Het oude stort ineen, de tijden kenteren (2013) van Jos van Raan, een uitgave van het gemeente archief Ede.
Boek: Gelderland en de Eerste Wereldoorlog
Lees ook Brabant en de Eerste Wereldoorlog
Of… Het Nederlandse christendom en de Eerste Wereldoorlog