Alles wat in het water leeft
‘Vis’ was tot en met de zestiende eeuw het woord voor zo’n beetje alles wat in het water bewoog. Ook geleerden die de natuurlijke historie bestudeerden, gebruikten het woord op die manier. In het boek L’Histoire entière de poissons (oftewel De complete geschiedenis van de vissen), dat de Franse humanist Guillaume Rondelet (1507-1566) in 1558 publiceerde, kom je dan ook een heel scala aan onderwaterleven tegen. Kwallen en kreeften, platvissen, zeehonden, maanvissen, schildpadden, walvissen en zelfs een bijzonder wezen dat de bisschopvis heet. Die laatste zou in 1531 door een stel vissers in de Baltische zee zijn gevangen. Het bijzondere wezen werd vervolgens in meerdere geleerde boeken afgebeeld.
Rondelet verdeelde deze rijkdom aan soorten onder in vissen met bloed, vissen zonder bloed (die we nu weekdieren zouden noemen) en vissen met harde schalen (nu bekend als schaaldieren). Wat al deze verschillende vissen met elkaar verbond, was het element waarin ze leefden: water. Voor Rondelet was de leefomgeving van het dier dus bepalend voor de naamgeving. Vreemd is dat niet als je bedenkt dat er sinds de oudheid een sterke nadruk lag op de indeling in de vier elementen water, lucht, aarde en vuur als bouwstenen van het leven. In de vele andere vuistdikke boeken uit de zestiende eeuw waarin vissen worden beschreven en afgebeeld, spat een vergelijkbare diversiteit aan onderwaterwezens van de bladzijden af.
Een eeuw later bekeken de Engelse natuuronderzoekers Francis Willughby (1635-1672) en John Ray (1627-1705) deze brede definitie van een vis als dier dat in het water leeft met enig misprijzen. Zij hadden het plan opgevat om de blauwdruk van Gods schepping bloot te leggen door alle bestaande schepsels precies in kaart te brengen. Dat vroeg om strakke definities. Hun boek De historia piscium(Over de geschiedenis van de vissen) uit 1686 opende daarom met een uitleg van wat zij precies onder vissen verstonden. Hun definitie luidde als volgt:
…een vis is een dier zonder voeten, bedekt met schubben of een gladde huid, zwemmend met vinnen; dat constant in het water leeft, nooit uit eigen wil het droge op komt en daar ook nauwelijks kan overleven.
In hun werk zou je geen nijlpaarden of zeehonden aantreffen, stelden ze.
Hun kritiek op hun voorgangers was dat deze niet helder genoeg onderscheid hadden gemaakt. Willughby en Ray wilden de wanorde die daardoor in de studie van de vis was geslopen, herstellen. Hun aanpak? Zoveel mogelijk vissen eens goed bekijken. Kijken naar de vorm van de vis (lang, plat, dik of dun), naar de opbouw van het skelet (kraakbeen of bot), naar het aantal vinnen en de plaats ervan, en naar andere kenmerken. Ze namen die nadruk op observatie heel serieus. Ze maakten een grote reis door Europa, struinden daar de vismarkten af en stapten af en toe een vissersbootje in. Nog niet eerder door hen gespotte vissen namen ze mee naar hun hotel om te ontleden. Stap voor stap kwamen de Engelsen tot een onderverdeling in groepen vissen op basis van fysieke eigenschappen van de vissen zelf, niet op die van hun habitat.
Vissen volgen regels
Met eenzelfde toewijding stortte de Zweed Peter Artedi (1705-1735) zich begin achttiende eeuw op de vissen. Hij had het boek van Willughby en Ray met goedkeuring gelezen. Door de nadruk te leggen op de fysieke kenmerken van de vis was er orde hersteld. Maar … het kon beter. Artedi’s eigen vissenboek Ichthyologia verscheen postuum in 1738. Daarin stelde hij een nieuwe definitie van een vis op:
…een dier zonder voeten, altijd voorzien van vinnen, ademend door kieuwen of longen, zich meestal in het water bevindend, zich soms op het land begevend, en soms in de lucht vliegend dankzij borstvinnen.
Deze definitie was iets ingewikkelder dan die van zijn voorgangers en was bedoeld om de walvissen, slijkspringers en vliegende vissen binnenboord te houden.
Artedi introduceerde helder gedefinieerde tussenstappen, waarmee vissen preciezer konden worden onderverdeeld. Dat waren – op volgorde van grootte – klassen, ordes, geslachten en soorten. Deze begrippen worden nog steeds gebruikt in de taxonomie. Na een lange studie van vissen kwam hij tot een uitgebreid classificatiesysteem waarin een vis in al deze lagen werd ingedeeld. Dat deed hij door te kijken en te tellen: elke vinstraal (het harde deel in een vin) werd door hem geteld. Het systeem met hiërarchische lagen dat hij ontwierp, lijkt op dat van Carolus Linnaeus (1707-1778), zijn studiegenoot en vriend. Artedi is er niet bekend mee geworden. Op dertigjarige leeftijd verdronk hij in een Amsterdamse gracht. In Artis is nog een gedenkteken voor hem te vinden, vlak achter het aquarium. Jammer genoeg loop je er makkelijk aan voorbij. Als grondlegger van de visclassificatie zou je verwachten dat Artedi bekender zou zijn. Dat dit niet zo is komt misschien deels doordat zijn in het Latijn geschreven boek voor de gemiddelde lezer niet heel toegankelijk is. Bovendien bevat het geen afbeeldingen.
Wie tijdens het lezen van het ietwat droge boek van Artedi even is ingesuft, schrikt mogelijk wakker bij het allerlaatste geslacht dat in het boek genoemd staat. Het is dat van de sirene, oftewel de zeemeermin. Waarnemingen van zeemeermensen (dus zowel meermannen als -vrouwen) bestonden al sinds de oudheid. Deze zeemeermensen bestonden in allerlei vormen en maten. De zeebisschop die we in Rondelet tegenkwamen is daar een mooi voorbeeld van. Ook in de achttiende eeuw, die bekendstaat als de eeuw van de rede, werden ze nog volop gezien. In 1712 werd op het Molukse eiland Boeroe zelfs een zeemeermin gevangen. Ze kwam terecht in het huis van Samuel Fallours, tekenaar en kunstenaar in dienst van de VOC. Daar hield hij haar in een bak met water totdat ze vier dagen later van de honger stierf – ze wilde de kleine vissen en krabben die haar werden aangeboden niet eten. Om dit verhaal kracht bij te zetten maakte Fallours een gekleurde tekening van de zeemeermin, die werd afgedrukt in het boek Poissons, Ecrevisses et Crabes (1719) van Louis Renard (1678-1746). Zoals bij de bisschopvis al het geval was, ging de waarneming van ‘het zeewijf van Boeroe’ rond in latere publicaties. Indirect kwam deze zeemeermin zo ook op het bureau van Artedi terecht.
Artedi had zelf nooit zo’n wezen gezien. Maar hij had wel de verslagen van geleerden en andere gezaghebbenden gelezen. Dat stelde hem voor een dilemma: gaat het hier nu om een fabel of om een echte vis? Hij durfde het niet te zeggen. Voor de zekerheid bracht hij de zeemeermin toch maar onder in zijn classificatiesysteem. Op basis van de aanwezigheid van een horizontale staartvin (stel je hier een zwemmende zeemeermin voor) liet de zeemeermin zich het beste indelen bij de orde van de walvisachtigen, die zo’n vin als belangrijkste kenmerk hadden. Tegenwoordig wordt wel gezegd dat zeelieden, vermoeid door hun lange tochten op zee, waarschijnlijk in een zeekoe een heus zeemeermens zullen hebben gezien. Maar dat idee wordt al door een van de bronnen die Artedi in zijn beschrijving van de zeemeermin aanhaalde, tegengesproken. Deze Ernst Christopher Barchewitz bracht als soldaat in dienst van de VOC meer dan tien jaar door in de Indische archipel en meldde in zijn reisbeschrijving dat zeemeermensen volledig verschillen van zeekoeien. Artedi besloot uiteindelijk dat het wetenschappelijker is om niet te oordelen over iets dat hij niet zelf had gezien, dan om de stoutmoedige uitspraak te doen dat het bestaan van de zeemeermin onzin was.
Boek: Verhalen van de natuur